illegale slacht bij de boeren door vader of Gijs nog heel wat karbonades, en andere
zaken bij kwamen. Moeder had het er vaak heel druk mee.
Brandstof voor het verwarmen van het huis was er bijna niet meer. Dat betekende dat
de bomen in en om het dorp niet meer veilig waren. Een gedeelte ervan mocht overdag
legaal gekapt worden. Je kreeg ze toegewezen. Maar dat was niet genoeg en het
gebeurde maar al te vaak dat er ook gekapt werd bij nacht en ontij. Dat was niet
ongevaarlijk omdat je na 20.00 uur (avondklok) niet meer buiten mocht zijn. Samen
met de Blokkers heb ik diverse bomen op mijn naam staan. Ook wij waren enkele
keren 's avonds aan het werk. Bij het einde van de oorlog waren de meeste wegen om
het dorp heen helemaal kaal. Het zag er niet uit.
Al dat hout, zo nat als het vaak was, moest verwerkt worden tot bruikbaar kachelhout.
Dat kostte heel wat dagen hakken en zagen. Een deel van het hout moest bovendien
heel fijn gehakt worden (pinkdik) om het enigszins bruikbaar te maken voor een
vuurduveltje, een klein plaatijzeren kacheltje om op te koken.
Voor zover je nog luchtbanden om je fietswielen had was het plakken van die banden
een bijna dagelijks terugkerende bezigheid. Had je geen luchtbanden meer dan had je
"surrogaatbanden", een stuk tuinslang of een reep autoband, om je wiel.
Tijd om me te vervelen had ik nauwelijks met al deze werkzaamheden. Het hield me
vaak hele dagen bezig.
Schrijnend gedurende de hongerwinter was de confrontatie met stedelingen op jacht
naar voedsel. Ook door ons doip trokken deze mensen en dat leidde er soms toe dat
wij zaten te eten met de gordijnen aan de straatkant dicht om de mensen niet te laten
zien hoe goed wij het hadden. Het gebeurde nogal eens dat ze aanbelden en om eten
vroegen. Moeder gaf ze dan wat, soms brood, maar ook wel het eten dat wij van de
gaarkeuken konden halen. Er was een uitdeelpost van de gaarkeuken bij de slagerij van
Langedijk. Het eten werd bereid in de zuivelfabriek in Lutjewinkel en het was over het
algemeen prima van kwaliteit. Soms stonden meerdere hongerige mensen voor de
slagerij te wachten of er misschien restjes over zouden blijven. Hadden ze geluk dan
kregen ze wat. Ze vielen er op aan. Het waren tonelen die we nu alleen nog maar op de
televisie zien in arme landen. Onvoorstelbaar dat dat ook in Nederland voor kon
komen. Gedurende de laatste tijd van de oorlog heb ik nog enige tijd paard gereden.
Vader, als echte paardenliefhebber, zag daar wel wat in. Ik heb daar niet zoveel plezier
aan beleefd. Ik kreeg eerst enkele lessen van Gerard van der Stok. Ik zat op een juten
zak op de kamerbrede rug van een zwaar werkpaard. Als ik er links of rechts af
dreigde te glijden sjorde Gerard me weer omhoog. Na deze lessen reed ik, nu wel met
een echt rijzadel, af en toe op een ondergedoken paard van de Amsterdamse politie.
Hoe ze in het dorp terecht kwamen is mij niet bekend. Wat mij betreft was de
aardigheid er gauw af. Ik was een beetje bang om zo "hoog te paard" te zitten.
Vanaf de herfst van 1944 tót de bevrijding deed ik wat illegaal werk. Ik bezorgde het
illegale krantje "Je Maintiendrai" op een flink aantal adressen in het dorp. Het
gestencilde blad kwam uit het klooster. De "normale" berichtgeving, zo die er nog was
gedurende het laatste oorlogsjaar, was tendentieus. Er was sinds het begin van de
oorlog censuur. De mensen wilden graag weten hoe het werkelijke verloop van de
oorlog was. Wie een radiotoestel verborgen had weten te houden luisterde misschien
naar de Engelse zender (BBC). Dat was maar voor een enkeling weggelegd.
Bovendien hadden nog maar weinig mensen elektrische stroom deze laatste winter en
-11-