De voornaamste archivalische gegevens die ons voor het oplossen van deze puzzel ter
beschikking staan, zijn een 17de eeuwse beschrijving,1 drie 18de eeuwse prenten (afb. 1,
2 en 3), een bestek 2 en tekeningen van de bestaande en de nieuwe toestand uit 1856
(afb. 4) en uit 1923, alsmede een foto van vóór 1923 (afb. 5). Voor de bouwhistorische
gegevens beschikken we slechts over een handvol verspreide fragmenten, zoals een
zandstenen gevelsteen met het jaartal 1599 (afb. 7) en twee op hun kant gelegde eiken
moerbinten met kinderbintgaten uit 1615 uit de balklaag van de eerste verdieping3 die
later als onderslag van de toren zijn toegepast (afb. 8). Dan zijn er nog twaalf balken in
deze balklaag, grotendeels groen geschilderd en mogelijk hergebruikt, waarvan drie met
pen- en toognagelgaten voor een korbeel en een moet van een sleutelstuk (afkomstig van
een houtskelet uit 1666?), drie grenen balken met kwartrond profiel 18de eeuws?) en
tenslotte drie onbeschilderde grenen balken met pen- en toognagelgaten voor een
korbeel (eveneens 1666?) in de oostelijke vleugel (afb. 9). Met deze gegevens zullen we
het voorlopig moeten doen.
Het begin: 1599 en/of 1615
Naar de eerste verschijningsvorm van het gebouw kunnen we dan ook slechts gissen. De
gevelsteen met het jaartal 1599, de twee moerbinten uit 1615 en de 18de eeuwse prenten
zijn de enige gegevens die ons daartoe ter beschikking staan.
Wanneer de verticale lijn op de prenten een bouwnaad aangeeft, dan kan het westelijk,
aan de weg gelegen deel het oudst zijn. Mogelijk bestond dit gebouwtje uit één
bouwlaag onder een kap en waren de belangrijkste gevels van getrapte toppen voorzien.
Misschien waren op de trappen van de voorgevel de op de prenten weergegeven beelden
van Vrouwe Justitia en de haar flankerende wapendragende leeuwen geplaatst en
bevond zich in deze gevel de jaartalsteen. Dendrochronologisch onderzoek heeft
uitgewezen dat de bomen waaruit de twee moerbinten zijn gezaagd in 1615 zijn gerooid.
Wanneer deze binten afkomstig zijn uit het raadhuis, dan zou dat kunnen duiden op een
kort na 1615 uitgevoerde uitbreiding, bijvoorbeeld aan de oostzijde. Maar zeer
waarschijnlijk is dat niet.
De toestand in 1666
Over de 17de eeuwse verschijningsvorm van het raadhuis is wat meer zekerheid te
verkrijgen dankzij de prenten en het bestek uit 1666. Op 15 juli van dat jaar hebben
namelijk Schout, burgemeesteren en schepenen besloten 't Stadthuys int geheel vierkant
op te halen 10 a 11 voet boven de solderinghe vande Tegenwoordige raetkamer ende
alsoo te overbalken en oversolderen, 't dack paveljoensgewijs op te leyden, 't selve te
overdecken met gladde verglaase pannen, daer uyt int midden vant paveljoen op te halen
een torentie na de teyckeningh vande officier alhier verthoont, de schoorsteen van de
raetcamer met die van de vroedschapskamer 't samen met een pijp int noorden vant dack
uyt te laten loopen ende wijders te maken so 't de saeck vereyschen sal.1 Wellicht was
een groter gebouw nodig omdat recht en bestuur, zoals na 1600 gebruikelijk was, in één
gebouw werden ondergebracht. Daarbij kon een toren niet ontbreken. Denkbaar is dat
bij deze verbouwing een houtskelet met korbelen en sleutelstukken werd toegepast en de
moerbinten als onderslag van de toren werden hergebruikt.
-7-