-33-
De maanden december en januari zijn mij trouwens omgevlogen, want december moest
ik naar Kijkduin en januari werd ik kantinebediende, maar voor ik hier verder op in ga
eerst iets over de jongens, die de wintermaanden naar huis konden. Er waren er
verscheidene, die liever bleven, want in die tijd was er in de winter niet veel te
verdienen. En anderen, die wel over geld beschikten, of tenminste hun ouders, konden
die maanden overdoen aan degenen, die wilden blijven. De sergeant-majoor van
Reizingen maakte dat in orde en verdiende door ook nog een centje aan, want die
beroepsonderofficieren zwommen ook niet in 't geld. De remplacanten waren dus wel
afgeschaft, maar in kleiner omvang bestonden ze nog. De prijs was voor de
wintermaanden f.70,— tot f.90,— en voor de zomermaanden f. 120,— tot f. 150,--. Ik, of
laat ik liever zeggen mijn ouders hadden dus niet te betalen, want die 2 maanden
nadienen, moest ik zelf opknappen.
1 December 1904 moest ik met nog ongeveer dertig man van verschillende
compagnieën verhuizen naar Kijkduin, een nog ouder fort dan Erfprins en vlak bij
Huisduinen.
Dat kwam, omdat het in de wintermaanden haast onbewoonbaar was vanwege de
koude. De kamers waren nog eens zo groot als op Erfprins en eens zo hoog. En in één
van die gribussen was een houten vloer gelegd. Een vrij goede kachel stond er in en 's
avonds brandden er twee hele grote petroleumlampen, zodat het er nog enigszins
gezellig was. De vaste bezetting van Kijkduin (de achtste compagnie) ging naar
kazerne Helder en ze waren zeker bang, dat het oude Kijkduin het niet zonder soldaten
kon redden, zodoende die bezetting.
Nu, ik moet zeggen, wij hadden daar een leventje, 't Fort ligt afgelegen en er was maar
één toegang, zodat de wacht iedereen kon zien aankomen en een officier zagen wij
haast nooit.
Mijn baan was, met nog een soldaat, eten halen uit de onderofficierskeuken in
Erfprins. Ja niet voor ons hoor, maar voor de 4 of 5 sergeants, die ook op Kijkduin in
een apart kamertje woonden. De onderofficieren hadden in die tijd (tenminste de
ongehuwden) een eigen menage. Daar betaalden zij voor. Ze aten met elkaar in de
onderofficierskantine. Ze kregen een goed potje. Wat ze er voor betaalden weet ik niet.
Nu was het van Kijkduin naar Erfprins een hele mars en zodoende moest het eten
gehaald worden. Ook hadden ze wel eens dienst, zodat ze niet weg mochten. Rooie
Winkel en ik waren veelal de aangewezenen. Wij gingen met de draagstok over de
schouder, achter elkaar, de bus met menage tussen ons in. Onder in de bus kwamen de
aardappelen, een deksel erop, dan een bus met vier busjes er in, waarin groente, vlees
en jus, soep of een toetje.
Met een clubje van een man of acht hadden wij eerst de onderaardse gangen van
Kijkduin verkend; we hadden een toorts gemaakt van in elkaar gedraaid ijzerdraad,
waartussen aan het einde een dot poetskatoen, dat wij verzadigd hadden met
cilinderolie, toen nog wat petroleum er op en 't stonk wel verschrikkelijk in die nauwe
gangen, maar licht hadden wij genoeg. En waar kwamen wij terecht? Bij een batterij in
't duin aan de zeekant en daar konden wij er niet uit, zodat wij weer terug moesten.