-31-
Het Levensverhaal van Piet Zwagerman. VI
De bladzijden over het gevangenisleven groeien zo maar aan en ik heb eigenlijk wel
zin er mee op te houden. Er is nog zoveel, maar nu ik eenmaal aan de gang ben, zal ik
maar tot het eind toe volhouden. Eenmaal per dag luchten, dat meldde ik reeds, je ging
dan de trappen af en beneden was ingang naar de luchtkooien.
't Waren weer tien kleine cellen met dichte, ijzeren wanden van elkaar gescheiden.
Alleen boven en aan de voorkant open. Ja, open, maar weer met sterke ijzeren tralies
en daarover weer volièregaas, zodat je elkaar geen briefje kon toegooien. Hoe bedenkt
een mens dat allemaal. En in die kooi (want anders was het niet) mocht je dan een half
uur rondscharrelen. Je had door de tralies het gezicht op een grasveldje met zelfs een
paar bloemetjes. En dan de hoge muur, die om het gehele complex heenliep.
Eenmaal heb ik gespuwd in de luchtcel en daarvoor moest ik bij de adjunct komen, die
me daar twee dagen strafcel voor gaf. De strafcellen waren beneden, 't waren gewone
cellen, waarin weer een ijzeren kooi was geplaatst van dikke ijzeren tralies. De kooi
was 2 meter lang en 1 Yi meter breed. Een houten brits met dito hoofdkussen, een kan
water en een ton. Dat was alles. De traliedeur goed op slot en je kreeg die dagen enkel
roggebrood en water, 's nachts geen dekens, 't Was gelukkig niet koud, het was
nog augustus en zo'n soldatenpak is nogal warm. Maar als je een mens gek wil maken,
sluit hem op in zo'n hok en geef hem geen werk en geen lectuur. Toen ik er uit kwam,
was ik ziek, m'n maag gaf het op. Ik kreeg de dokter in mijn cel en die ordineerde twee
dagen bedrust en als voedsel rijst. Na twee dagen kreeg ik het gewone menu weer en
wat smaakte dat middageten lekker na vier zulke dagen. Toen het september was,
mocht ik de helft van hetgeen ik verdiend had in augustus besteden voor drie keer in de
week een klein tarwebroodje Vi kuch) en een stukje boter. Maar aangezien ik nog
maar heel weinig verdiend had, was dat spoedig opgesoupeerd en de rest van die dertig
dagen van september niets.
Wat was dat heerlijk zo'n stukje tarwebrood na al die roggemik. Niet dat het van een
slechte kwaliteit was, helemaal niet, maar het had een slechte uitwerking op de maag.
Over dat verdienen in de bajes, heb ik nog niets verteld. Je kreeg werk in de cel en daar
werd voor betaald. Ik heb hoofdzakelijk erwten uitgezocht. Kleine groene waren het en
ik kreeg 40 cent per maand en dan moest er niets aan mankeren, want de oude cipier,
die daarover ging keek ze goed na. Hij was overigens een aardige man die graag een
praatje maakte.
Wij mochten alle twee weken een brief schrijven, die vóór het verzenden gelezen werd
en wij kregen alle brieven en kaarten die ons gezonden werden, maar geopend en
gelezen.
Voor m'n vertrek maakte de cipier nog een praatje met me over de vele brieven, die ik
had gekregen en er waren er enige bij, die naar zijn oordeel zo prachtig waren
geschreven, zoals hij het nog nooit gezien had. Nu ze waren van Nanne Wit,
iemand die het tehuis van bejaarden of het armenhuis, zoals het toen genoemd werd,
was opgenomen in ons dorp. Hij was van geboorte ook een Nieuwe Niedorper, zijn
vader was hier gemeentesecretaris geweest. Als jongen van 14 - 15 jaar was hij