met een haak bevestigd. Het bed was heel solide met scharnieren aan de muur en bleef
horizontaal liggen, als je het neerliet.
De matras was een ontzettende harde strozak die precies paste in het ijzeren omhulsel.
In de kazerne had je ook de strozak, maar dat was een verenbed vergeleken bij dit. 's Morgens
stonden de vormen van de strootjes in de huid, maar ik sliep er toch goed op. Het hoofdkussen
was even hard, maar dat gebruikte ik niet. Ik nam daarvoor m'n opgevouwen bovenkleren,
broek en mouwvest.
Boven het luikje in de deur was ook nog een kijkglas, waardoor de cipier ongeveer de hele cel
kon overzien, behalve als je vlak naar de deur ging staan, 's Avonds, als de bel luidde, moest je
naar bed; het licht brandde dan nog en dan zag je dat oog voor het gaatje (een pracht gezicht).
De cipiers zagen dan misschien wel datje het hoofdkussen niet gebruikte, maar niet één heeft
er ooit iets van gezegd. Het licht was 's avonds gaslicht (reeds met kousje). Als de duisternis
inviel begon die gaslamp te stinken en kwam spoedig een cipier binnen met een toorts,
waarmee hij het gas ontstak. Ze deden dat met z'n drieën. Eén opende, dan de toortsdrager en
een derde sloot, 't Ging vlug en wij hadden zodoende zelf geen kans het gas open of dicht te
zetten. Maar het stonk wel eens even. Trouwens, er was nog wel meer, dat niet lekker rook.
Dat was de kiepelton. Een belangrijk voorwerp in de cel. Het stond onder het raam, dat hoog
in de celmuur was aangebracht. Het onderste gedeelte van de ruit was ondoorzichtig en het
bovenste stuk zo aangebracht, datje enkel een stukje van de hemel kon zien. Doordat het
gebouw rond was, waren de cellen niet rechthoekig, maar aan de buitenkant breder dan aan de
kant van deur. De oppervlakte was ongeveer 6 a 7 m2, maar daar sta ik niet voor in hoor. Het
kan wel meer of minder zijn. Omdat wij minder dan 3 maanden straf hadden, mochten wij onze
militaire kleren blijven dragen, ook onze schoenen, de beroemde sigarenkistjes (vanwege de
fraaie vorm).
Dus van ons geen klompengeklots, als wij naar de luchtplaats gingen. Die klompenmars langs
de balustrade vergeet ik nooit, want ook, als wij zondagmorgen naar de kerk gingen, had je die
muziek. Dan ging je vijf pas achter elkaar met een gazen kap voor je gezicht naar beneden.
Daar was een ingang naar het kerkgebouw, dat tegen de gevangenis aanstond. Je kwam dan in
een zaaltje met amphiteatergewijs gebouwde zitplaatsen. De voorste rij werd het eerst bezet en
zo vervolgens. Je keek net over het hokje van de rij voor je. En als je er uitging was de
achterste rij het eerst aan de beurt. Elke zitplaats was een hokje apart, waar je aan de
achterkant in kwam en een cipier sloot hem met een knip. Achter en zijkanten en boven hout,
voor volièregaas, opdat je de buurman niets zou overhandigen. Ja, het cellulaire werd in de
finesses doorgevoerd. De kerk werd voor alle gezindten gebruikt. Eerst de Roomsen, dan de
Ned. Hervormden en misschien daarna de Gereformeerden. Als wij kwamen(ik was ook
opgeschreven als Ned. Hervormd, omdat mijn ouders het waren) was er om het altaar een
kamerschut geplaatst en daarvoor stond een katheder, waarachter de dominee.
Naast de katheder een cipier, die denk ik, een revolver onder z'n jas droeg. Tussen de dominee
en ons een ruimte van enige meters. En dan de dienst. Die begon met een gebed voor koningin
Wilhelmina en het hele koninklijke huis. Prachtig vond ik het, net naar mijn hart.
Wordt vervolgd
32