Zo werd Jan Soldaat behandeld en wie het anders vertelt, heeft het zeker beter getroffen. Omstreeks midden juni kreeg ik een baantje. Onze luitenant Josephus -Jitta, had zich een rijpaard aangeschaft (rijke jongen) en hij vroeg mij, of ik dat beest wilde poetsen en er mee wilde rondstappen. Verzorging (voedsel) kreeg het paard in een schuur van de veldartillerie. Daar stonden nog vier paarden, die voor de broodwagen liepen om alle troepenonderdelen van kuch te voorzien. Daar was een militaire bakkerij voor. In die schuur, die ook in fort Erfprins stond, huisden een korporaal en een soldaat van de "veld". Met die twee werd ik spoedig vrienden, maar toen ik het nog slechts een week gedaan had, kon ik als landbouwerszoon een week verlof krijgen. Dat nam ik, maar toen ik terugkwam, had een ander mijn baantje. Hij wilde het graag houden en ik heb er van af gezien. Het gaf wel een zakcentje, maar het was een hele verplichting. Er gebeurde n.1. iets heel ergs. ct Was de avond van de zesde juli; het avondeten was afgelopen, 't Was half zes. De stinkende piepers waren alle in het vat beland voor de varkensboer. Het was de zoveelste keer. In de groentewinkels zag je niets dan nieuwe aardappelen en wij mochten de laatste oude opeten of niet opeten. Razend waren we en toen de korporaal van de week op de kamer kwam, om te zeggen dat het piepersjassen was. Wij bleven op de kamer en op de andere twee kamers ging het net zo. Ook de sergeant van de week had geen succes, maar enkelen hadden toch geen zin om mee te doen en gingen. Ik had er een zwaar hoofd in. Jongens zei ik, wij raken allemaal voor de krijgsraad als wij dat volhouden. Doe je dan niet mee Zwagerman, zeiden ze. Ik doe mee was mijn antwoord, wat er ook van komt. En er kwam wat van. Even daarna kwam luitenant Jitta in de kazerne. Of het toeval was weet ik niet, maar hij was er. In groot tenue was hij, de scheerkwast op de kepi, de gevechts-sabel op zij en een grote, brede Oranjesjerp over z'n linkerschouder, want hij was die dag en nacht officier van piquet, dat wil zeggen, hij had het bevel over de patrouillerende soldaten, die de rust moesten bewaren op de Helderse kermis. Ik had de vorige avond en nacht die dienst gehad. En hij pakte het anders aan. Hij liet ons buiten aantreden op 2 gelederen. Wij waren met z'n vierentwintigen. Zo ik zei, er waren enigen die niet meededen, dan de mannen voor de patrouilledienst, de kamerwachters, de corveeërs, een paar oppassers, de nieuwe en oude wacht; het was dus met de halve compagnie. De luitenant had een kop als vuur, toen hij no. 1 van het voorste gelid gelastte te gaan aard appels schillen. Ik zal het nooit vergeten, al word ik 100 jaar. Drost, schreeuwde hij, ik gelast je te gaan aardappels schillen. Zo je aan dat bevel geen gevolg geeft, zal je voor de krijgsraad terecht staan. Zal je gaan, ja of nee? Nee luitenant, schreeuwde Drost, want ook die schreeuwde. Driemaal klonk dat bevel en driemaal klonk het nee van Drost. Drost was een arbeider uit Amsterdam, werkzaam op een scheepswerf. De tweede was een Zaandammer, de Boer, bakker van zijn vak. Ook hij weigerde. Nummer drie was ook een Zaankanter, Mandjes geheten, olieslager van z'n beroep. Ook niet. Toen Pruimers, Amsterdammer, schuitenvoerder, ook hij niet. Toen vielen er een stuk of wat af, o.a. een grote schreeuwer uit 't Zand. Hij had het grootste woord gehad, maar toen het er op aan kwam, ontbrak hem de moed. Nu was het mijn beurt. Ik deed het ook niet. De luitenant barstte haast van woede. Na mij vielen er weer een paar af. Daarna weigerden Schildwacht (Amsterdammer) en Nijst, een vrijwilliger uit Noord-Brabant. En de allerlaatste van de vierentwintig, die toch zag, dat het een verloren zaak was, deed het ook niet. Landraat was zijn naam. Een aardige, gulle, vrolijke 28

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 1997 | | pagina 29