17 Hij kwam soms langs, maar stond ook op kermissen in de buurt. Je kon, meen ik, al een ijsje kopen van 2 cent. Ondenkbaar in deze tijd. Toen had een cent nog waarde. De ijsboer was niet de enige die op geregelde of ongeregelde tijd door het dorp reed om zijn waren te slijten. Naast bakkers, groenteboeren, kruideniers, melkboeren enz. die met hun karren, bakfietsen, transportfietsen e.d. door het dorp reden, gemakshalve te rekenen tot de 'gewone middenstand', waren er ook andere handelaren. Je weet ze niet allemaal meer. Je had bijv. de olieman die o.a. petroleum verkocht, de scharen sliep om je messen etc te laten slijpen, de voddenboer en oud ijzerman (Jan van Dijk)waarbij je vodden en metalen tegen een uiterst geringe vergoeding en soms een klein presentje voor de kinderen kwijt kon, de visboer om ons van verse vis te voorzien (ik denk dat er toen niet zoveel vis gegeten werd) Het zijn slechts enkele voorbeelden, ongetwijfeld waren er nog meer. Sommige van deze mensen hadden vaste klanten, maar er waren er ook die door bellen of roepen hun aanwezigheid kenbaar moesten maken. Alles bij elkaar is het duidelijk, dat er voor ons langs de weg heel wat te beleven viel, er was altijd wel wat te zien. Naast alle ambulante handel passeerde je van huis naar school en omgekeerd ook een flink aantal winkels en enkele werkplaatsen, waar meestal ook wel wat onze aandacht trok. Van dat alles is weinig meer over. Jammer, want het dorp 'leeft' minder. Dorpsfiquren In mijn jeugd spraken nog veel dorpelingen van het Armenhuis of het Weeshuis. Achterhaalde namen. Het is echter wel duidelijk, dat er in de dertiger jaren geen mensen met geld in het huis zaten. Als ik er langs ging vond ik het er vaak nogal triest uitzien. De mensen hadden weinig privacy, weinig geld om han den, er werd bijna niet gelezen, van TV had nog niemand weet. Ze zaten aan lange tafels in de zaal bij elkaar en ze wekten soms de indruk half duttend te wachten op hun einde. Enkele bewoners gingen nog wel eens een eindje wandelen. Een heel bekende voor ons was Ab Stam. Hij was ooit stationschef van de halte Nieuwe Niedorp van de in 1930 opgeheven stoomtram- lijn Schagen-Wognum. Hij vroeg soms aan de kinderen of ze een kwartje wilden. Dat was veel geld. Zei je ja, dan haalde hij zijn uitgekauwde tabakspruim uit zijn mond en legde die in je hand. Hij lachte dan onbedaarlijk. Zijn dag was weer goed! Soms kwamen we Jan Tisserand tegen. Hij had als kleermakers knecht gewerkt. Het was een klein, parmantig mannetje. Alijd in het zwart gekleed, zoals alle oude mensen in die tijd. Hij droeg een bolhoed en hij liep heel deftig met een wandel stok. Vaak vertelde hij ons, dat hij binnenkort op vakantie zou gaan en hij beloofde dan een wit olifantje voor ons mee te zul len brengen. Toen we nog niet beter wisten keken we reikhalzend uit naar zijn terugkomst. Maar waar haalde hij de onzin vandaan, hij ging immers nooit van het dorp af. Wisten wij veel. Verder kende ik niet zoveel mensen van het huis. Bovengenoemde 'dorpsfiguren' hebben indruk op me gemaakt.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 1997 | | pagina 18