Vier maart 1904 was de dag van mijn opkomst voor de dienst. Onder geleide van de dorps
veldwachter D.Pool gingen wij met de eerste tram naar Wognum en van daar naar Hoorn.
Behalve ik waren er nog twee, Kees Groot en Willem Jongejan. Ook moesten opkomen J.Olie
en Vlaarkamp, die echter voor een ander tijdstip waren opgeroepen. Wij moesten verschijnen
in de Parkzaal in Hoorn. Na een heel vluchtige keuring werden wij ingedeeld over verschil
lende regimenten en wapens. Op het toneel van het Park zat achter een grote tafel met
paperassen, de militiecommissaris, 't Was een oude afgedankte officier met een voetgebrek. Ik
zag later, dat hij z'n ene been moest optillen bij het lopen. Hij had er een riem aan met twee
handvatten. Een prachtkerel, hij snauwde al, als hij je zag aankomen. Dorp na dorp, kwamen
wij op het toneel. Kees Groot, Willem Jongejan en ik stonden voor hem en hij schreef,
infanterie Hoorn. Nu had broer Dirk bij de vestingartillerie gediend en hij had gezegd, Piet, zie
dat je daar bij komt. En nu zei die ouwe grapjas: infanterie!
Ik verstoutte mij en zei, mijnheer, mag ik u wat vragen. Ja, wat wil je, snauwde hij.
Kijk, zei ik, wij zijn kameraden van één dorp en wij zouden alle drie graag bij de
vestingartillerie in de Helder willen dienen. En waarachtig hij keek ons eens op en neer, wij
waren ongeveer even groot. Zo,zo zei hij, zou jullie dat willen? En hij haalde met een krats z'n
pen door infanterie en zette er vesting Helder voor in plaats. Dat had ik gewonnen, ook voor
de beide anderen, want die waren ook niet gek op infanterie.
Maar even later, toen er twee Wognummers vroegen of ze in Hoorn bij de infanterie mochten
dienen, schreeuwde hij, nee ik wil jullie niet zo dicht bij moeders pappot hebben. Die kregen
dus niet hun zin en ze gingen ook 's middags met ons mee naar Den helder.
't Werd een rotdag met die indeling. Wij kregen van alles niks; gelukkig hadden wij brood bij
ons. En 't werd laat in de middag voor wij onder geleide van een sergeant per trein naar
Alkmaar gingen en van daar naar Hollands Noorden, 't Was half acht toen wij daar aankwamen
en voor wij goed en wel in het fort Erfprins waren, was het geheel donker. We konden toen in
de kantine brood en koffie krijgen. Dat was het eerste, die dag! Ik zal het nooit vergeten, die
tocht van het station naar het fort. Eerst een stuk door de stad en na de nauwe straatjes van het
oude Den Helder, de fortweg, door de Erfprinspoort, toen rechtsaf naar kazerne Zeefront,
waar de artilleristen kun onderdak hadden. Een echte gribus, zo'n soldatenkamer.
Het fort Erfprins is gebouwd onder de regering van koning Lodewijk Bonaparte of onder het
bewind van Napoleon, dat weet ik niet precies. Het ligt in de noordwesthoek van Noord-
Holland en het beslaat een oppervlakte van verscheidene hectare. Naar mijn schatting was het
wel 8 a 9 ha. misschien wel meer, want de grootte is moeilijk te bepalen door de vele
uitspringende fortificatiën. Om het hele complex ligt een brede, diepe gracht en helemaal in de
noordwesthoek ligt nog een klein fort, Kaap Hoofd geheten.
Onze kazerne Zeefront was gebouwd lang het Marsdiep en bovenop stonden de grote
kanonnen van 24 cm, die op het Marsdiep gericht stonden. Of ze er nog zijn, weet ik niet. In en
na de laatste oorlog is er veel veranderd. Die soldatenkamers zijn niets anders dan gemetselde
gewelven in de vorm van een bakkersoven. Er liep een gang achterom (verlicht met enige
lampen) en aan de voorkant van de kamers 3 ramen (de muur 1,20 m dik) zodat je achter in dat
verblijf weinig licht had en 's avonds brandde er een hele grote petroleumlamp, die wel goed
licht gaf, maar ook alweer niet tot achter toe. De muur en zoldering waren helder gewit en dat
werd zo nu en dan herhaald. Wij kwamen daar te liggen met een man of 17-18. Er stond bij de
tafels, tussen de ramen een oud potkacheltje en daar moest je maar mee proberen het warm te
stoken met een beetje cokes; dat ging niet en het was er, 4 maart, 's avonds kil.
Nadat wij in de kantine wat hadden gegeten, kwamen wij op de kamer, waar 2 maart reeds
recruten waren gekomen bij de indeling in Den Helder.
32