31
dinsdagmorgen stonden wij met een zootje van elke partij op de stenen. Nu, dat was voor die
marktscharrelaars wat nieuws. In plaats van koolschippers, kooltelers op de markt. Aan
nieuwsgierigen hadden we geen gebrek, wel aan kopers. De gele kool wilden ze wel kopen,
maar rode kool, dat liep slecht en de N. Hollandse rapen konden wij aan de straatstenen nog
niet kwijt. Maar in de loop van de week ging er toch wat af. De rest gele kool verkochten we
aan een paar Joodse grossiers, de rapen gaven wij cadeau aan kennissen van mijn broer, maar
met 2/3 van de rode kool bleven wij zitten.
Zaterdagmiddag gingen we weer achter de Trio naar Alkmaar terug en 's avonds tegen donker
kwamen wij zo half en half met de kous op de kop weer thuis. Maar ik had het wel mooi
gevonden. Geldelijk was ik er niet bij betrokken en ik vond het een prachtweek. Zo 's morgens
vroeg op die groenmarkt met die scharrelaars handelen, dat vond ik zelfs heel mooi. Maar we
hadden nog eens een beroerde ervaring. Op een middag liepen wij naar kennissen in de Derde
Oosterparkstraat, toen een Joodse koopman met z'n handwagen ons staande hield en zei, kijk
nu eens mensen, nu heb ik bij jullie voor 60 centen handel van je gekocht (een hele handkar
met kale rode kool) en ik heb nog voor geen 50 centen verkocht. Wat een arme kerel! Dirk
heeft hem toen die 60 cent maar weer teruggegeven. Hij had n.1. dat geld nog moeten lenen
van een ander, want hij bezat helemaal niets. Hij was een Joodse man van plm. 60 jaar, heel
slecht in de kleren voor februari en scheuren in zijn broek. Er waren rijke Joden in Amsterdam,
maar op de groenmarkt zag je arme en hoe arm?
Velen hadden in die tijd nog de besmettelijke oogziekte trachoom, wat nu haast niet of
helemaal niet meer voorkomt. Daar was armoe!
Wij (tenminste de kolonisten) hadden daar nog een kennis wonen, die een slachtoffer was van
de spoorwegstaking van 1903. Heel het raderwerk staat stil, als uw machtige arm dat wil!.
't Was wel een mooie leus, maar Gifhorn was een van de slachtoffers, hij kon nergens meer
werk vinden. Hij woonde toen met zijn gezin in de Korte Leidse Dwarsstraat in een piepkleine
kelderwoning. Aan de straat een miezerig winkeltje met een brandstoffenhandel en daarachter
de woonkamer, een lange pijpenla, laag, met hele zware balken, want er waren nog drie
verdiepingen erboven. En in die ene kamer woonde dat gezin met 5 jonge kinderen. Wat een
ellende! De schone luiers hingen in de kamer te drogen en het was er damp en benauwd, je
moest er de tering wel krijgen. De kolonisten hadden enige tijd voor een paar van die kinderen
gezorgd en zodoende die kennismaking. De ouders van Gifhorn woonden ook in een
kelderwoning, maar die oude mensen waren met z'n tweeën en hij was wat breder.
De oude Gifhorn had een heel bijzonder broodwinning. Die maakte in z'n woning raspen,
scheppen voor suiker enz. muizenvallen, vogelkooien, kortom alles wat van blik, koper en
draad kan worden gemaakt, 't Zal wel geen vetpot geweest zijn. Wat was er toen een
schrijnende armoe in Amsterdam en wij waren in staat dit goed waar te nemen. Toch heb ik
ook nog wat anders beleefd, die week. Kees Kuiper en ik zijn op een avond naar de Hollandse
Schouwburg geweest. Daar werd Schakels van Heijermans gespeeld. Louis Bouwmeester
speelde Romeras Duif en z'n broer Frits voor diens broer Hein, een gaaf stel! 't Was mooi,
maar het is een heel lang stuk; het duurde vier uur. Over middernacht kwamen wij er pas uit.
Wij liepen eerst ook nog verkeerd, hebben toen een agent aangeschoten, die ons de goede weg
wees. Maar het was half twee, eer we onder de wol raakten; als je 19 bent, vind je zo iets wel
mooi. Dit over onze Amsterdamse reis.