30 was het begin van z'n promotie. Ja, nu ik het toch over Klaas Kos heb, moet ik nog even denken aan hetgeen wij eens uithaalden op het zelfde stuk land, waar ik dat mooie meisje voor het eerst zag. Dat land behoorde, toen wij een jaar of 11-12 waren aan Daniël Nierop, die het verhuurde aan Kees Helder en die boer had daar 2 grote zeugen lopen. Klaas bedacht, dat we wel eens op zo'n zeug konden rijden en wij wisten er ieder op een te komen. Aan de oren hielden we ons vast en 't ging, en 't ging prachtig. Maar het mooiste voor ons was, dat die boer er niets van gezien heeft, want dan waren wij zeker van een koude kermis thuisgekomen. Maar een mens moet ook eens een gelukje hebben. Later is Kos van N.Niedorp afgeraakt en hebben wij elkaar jaren niet gesproken, maar toen hij op het station Noord-Scharwoude werd geplaatst is onze vriendschap weer hernieuwd en tot het laatst toe gebleven. In de laatste jaren van de 19e eeuw begonnen enkele jonge leden van de geheelonhouders- vereniging aandacht aan het toneel te schenken. Een rederijkerskamer werd opgericht en ik speelde al vroeg mee. Later werd de naam veranderd in toneelclub "Nieuw Leven" Vooral de stukken van Heijermans vielen bij ons in de smaak. Wij hebben opgevoerd Ora et Labora. Het zevende gebod, Schakels, Allerzielen en enige kleine éénacters, waaronder Feest, Puntje en nog enige andere. In de herfst van 1903 was voor mij de tijd gekomen, dat ik moest loten voor de nationale militie. Zo ik eerder schreef, had mijn oudste broer Dirk gediend en Louw was zodoende vrij, want er moest er toen maar één van de twee en ook één van de drie. Twee van de vijf, drie van de zeven enz. Ook enige zoons waren vrijgesteld. Tevens was het tot 1902 mogelijk een plaatsvervanger of een remplacant aan te schaffen. Maar in 1902 kwam de wet op de persoon lijke dienstplicht. Die hield in, dat de plaatsvervanging werd afgeschaft en ieder, die er in lootte, verplicht was, zelf soldaat te worden. Was ik twee jaar ouder geweest, dan was ik de dans ontsprongen, want die wet kwam in 1903 in werking. De loting was in Winkel, de naam Zwagerman trok het laatst en m'n voorgangers lieten no. vier voor mij liggen. Wij waren met 15 man van onze gemeente, vijf moesten er soldaat worden en ik was er dus gloeiend bij. Het was een slechte dag voor mij, voor mijn meisje, voor de hele familie. Want al was ik nog maar pas 19 jaar, buiten mijn hulp kon vader niet. Wij waren toen onze armste jaren te boven en als de persoonlijke dienstplicht er niet was geweest had ik een remplacant gekregen. Maar er was dus niets aan te doen. Piet moest dienen. Ik had er geen zin in. Ik haatte toen al dat hele militaire gedoe, maar dienst te weigeren en te weten, datje enige jaren de gevangenis in ging, daar voelde ik ook niet voor. En bovendien, ik had een meisje en mijn ouders en ik was bang, dat ik tegen gevangenisstraf niet bestand zou wezen. Dus ging ik dienen. Maar vlak voor ik in dienst ging, had ik nog een avontuurlijke week. Midden februari 1904 ging ik met m'n broer Dirk en Kees Kuiper met een vlet, waarin rode en gele kool en wat rapen, naar Amsterdam. Door de zachte winter ging het met de prijs van de wintergroenten slecht en de kolonisten wilden proberen er in Amsterdam af te komen. Op een zondagmiddag gingen we van huis, om de beurt voor de lijn en omstreeks middernacht met de vrachtboot, de Trio, naar Mokum. Wij hadden wat bedgerei in het vooronder en dat moest ons nachtverblijf worden. Dwars over het Noordzeekanaal scheelde het maar weinig, of de vlet was van achteren volgelopen; we hadden door de deining nog maar een paar cm. boord. Maar 't kwam goed af; we kwamen in Amsterdams grachten en toen naar de Marnixstraat, waar achter een groenmarkt was. En

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 1997 | | pagina 31