zeggen, dat hij het door hem gemaaide zwad tegen het vaste gras moest aanschuiven,
tenminste het eerste zwad op elke akker. Ze maaiden altijd achter elkaar aan, zo'n pas of twee,
drie in 't verschil. Maar oude Jan ging voorop en hij hield dat de hele maaitijd vol.
Hoewel ze in N.Niedorp reeds vele jaren bij J.Rezelman en vroeger bij diens schoonvader
hadden gemaaid, zijn zij er na 1898 niet meer geweest. Waarom weet ik niet. 't Volgende jaar
hadden wij weer een paar anderen, Drentenaren uit Ruinen. Deze mensen uit de oostelijke
provinciën deden dit nu niet bepaald voor hun plezier.
De meesten van hen hadden een klein eigen spulletje en er waren er veel, die dat huurden en zo
in Holland de huur bij elkaar maaiden.
De oude Beltman had een heel andere stiel. In de zomer ging hij maaien en zichten en in de
winter werkte hij op een export slachterij, die in die jaren reeds in Wijhe gevestigd was.
En in z'n jeugd was hij vrijwillig soldaat geweest bij de veldartillerie. Hij had 12 jaar gediend
en zich in z'n jonge jaren dus niet over de kop gewerkt. Nee, dat doen soldaten niet. Ze mogen
eens een zware dag hebben, maar later de tijd weer om te rusten. En ouwe Jan zei, och waar
zou je moe van worden? De paarden wel, maar wij niet. Jan kon nog wel eens over die jaren
vertellen en nog herinner ik mij, dat hij zei, ja en dan konden wij over die velden rijden, dat 't
er van dundert.
Dat hij het zo'n twaalf jaar niet zwaar gehad had, was allicht de oorzaak, dat hij op 70 jarige
leeftijd dat zware werk nog kon doen en zulke lange dagen kon maken. Die mensen stonden
ongeveer 4 uur op, soms nog wel een uur eerder, omdat het gras in de vroegte licht maait,
omdat dan de dauw er nog in zit. Vooral, als ze dachten dat het een hete dag zou worden,
waren ze er vroeg bij. Ze waren op eigen kost, leefden de hele dag op brood, dat ze goed
voorzagen van boter, kaas en ook wel spek. Koffie en thee kregen ze van de boer en het
baantje, het aan hen te brengen was voor mij. Zodoende had ik dikwijls de gelegenheid een
praatje met hen te maken.
Veel bewondering had ik voor het 'haren' van de zeis, dat ze zo fijn konden, dat het scherp van
de snede golfde, als ze hun duimnagel er onderdoor lieten lopen. Dat was ook het geheim van
de kunst of eigenlijk de kunstvaardigheid van hen. Als je dat niet goed onder de knie had,
moest je maar geen maaier worden, want dan hield je het vast niet uit.
Later heb ik het zelf ook wel geprobeerd, m'n zeis zo fijn te haren, maar zo goed lukte mij dat
niet. Na volbrachte dagtaak kwamen zij bij de boer, waar ze maaiden en kregen dan rijst of pap
als avondmaaltijd en 's zondags roerden ze zelf een potje bij elkaar. Een hard leven! Maar bij
ons werd dat iets anders. Ik had een lieve moeder, ik heb nog niet veel over haar verteld, maar
nu ik oud ben geworden, denk ik, dat ze veel te goed was voor al die kinderen van haar. Ze
had niet veel gezag over ons, vader wel en die was ook een goede vader.
Hoe dan ook, ik was de jongste jongen en al gaf ik niet veel om haar, ik wilde altijd alles voor
haar doen en dat vergoedde misschien veel. Moeder had een goed en een groot hart en ze vond
het zo akelig, dat die maaiers 's avonds niets anders kregen dan één gerecht, dat ze een
gewone maaltijd voor hen ging klaarmaken. Aardappelen en groente kookte ze, soms nog een
portie erwten of bonen vooraf en wat rijst of pap toe. Nou, dat was in de emmer! Ze vonden
het heerlijk en het sloeg op de andere boerinnen over. Moeder heeft het al de dagen, dat ze bij
ons maaiden volgehouden.
In die laatste jaren van de 19e eeuw was het wel eens roerig in N.Niedorp. In september 1898,
dat prinses Wilhelmina op 18 jarige leeftijd werd gekroond tot koningin, werden overal
27