Zo ook de vleugels zijn voor des aanneemers reekening en zullen mede uit greenenhout
vervaardigd worden, en laastelijk zal de met leder bekleede zitbank voor de organist
uit greenenhout vervaardigd, ook voor rekening van den aanneemer zijn.
Art. 3 handelt over de verschillende registers en van welke materialen ze gemaakt zijn, zoals
bijv. eiken wagenschot, mahoniehout, tin, geel koper en 'metaal', waarbij art. 4 verklaart, dat
dit zal bestaan uit 7/10 lood en 3/10 tin. En hier wordt aan toegevoegd 'dat al het te gebruiken
materiaal van de beste qualiteit zal zijn'.
Art. 6 verplicht den aanneemer 'als er iets mogt vergeten zijn, wat naar den aard van het werk
omschreven had moeten worden, hetzelve deugdelijk te vervaardigen, als ware hetzelve dui
delijk omschreven geweest.'
Art. 7 luidt: Verders verbindt den aannemer zich het orgel volgens genoemde voorwaarden te
zullen leveren en plaatsen in bovengenoemde kerk voor de somma van vierduizend zeshonderd
en vijftig gulden, zegge 4650.
Art. 9 Alle reis en verblijfkosten alsmede het transport van het orgel benevens de terugzending
der embalatie zullen voor des aanneemers rekening zijn, zoodat alleen ten laste van weledelen
heeren besteeders zullen komen al het schilderwerk, zoo ook het vergulden der bekken van de
frontpijpen volgens teekening en laastelijk een handlanger of blaasbalgtreeder, die dadelijk
zoodra het orgel in de kerke is, ter dispositie van den aanneemer zal blijven.
Over de bouw en verdere lotgevallen schreef Dr. Hans van Nieuwkoop, dat de eerste contac
ten tussen kerkvoogdij en orgelmaker dateerden van 1860. Knipscheer stuurde acht tekeningen
van door hem gemaakte orgels ter informatie en stelde voor om uit te gaan van het orgel
van Varsseveld (bij Winterswijk) dat f 4600 had gekost. Overigens vroegen de kerkvoogden
ook om inlichtingen bij de Rotterdamse orgelmaker Willem Hendrik Kam, maar dat contact
liep op niets uit. Uiteindelijk viel de keuze toch op Knipscheer die in 1861 schreef dat hij met
genoegen kennis had genomen van de beslissing om een orgel als dat te Varsseveld te laten
bouwen. Er deden zich wat verschillen van mening voor over de plaatsing van de blaasbalg.
Knipscheer was voor een plaatsing terzijde in plaats van achter het orgel, omdat anders het
orgel te ver de kerk in zou komen te staan. Er werden tekeningen gemaakt van de verschillen
de opstellingen. Uit de huidige plaatsing van het orgel tegen de achtermuur is in elk geval op
te maken, dat voor windvoorziening van de zijkant is gekozen. De kostprijs werd f 4650
waarvan f3000 na oplevering en keuring zouden worden voldaan en de overige f 1650 aan
het eind van 1862. De garantieperiode bedroeg tien jaar, mits Knipscheer het orgel jaarlijks
voor f 25 zou stemmen.
Over het schilderwerk is uitvoerig gediscussieerd. Diverse schilders leverden monsters van
'porceleinen verf. De keuze viel uiteindelijk op een zekere Otto. Het 'vergulden, marmeren,
mahonyhouten en bronzen' werd ook niet zomaar beslist.
De ingebruikneming vond plaats op 7 september 1862 door de organist H.A. Meijroos uit
Hoorn. Knipscheer vroeg enkele maanden later nog een gratificatie voor uitgevoerd meerwerk.
De kerkvoogden besloten 'dat er geen termen waren om te besluiten tot het geven van een
gratificatie of een geschenk.'
23