Hoe ik in 1925 aan mijn rijbewijs kwam. Met m'n 12e jaar kwam ik van school en werd toen thuisgehaald bij tante Ma en oom Gert Rezelman. Ze hadden geen kinderen dus wilden ze mij wel hebben. Hij was schilder en behanger en hij zou mij het vak ook leren. Hij had al een rijbewijs. Mijn oom hoefde toen nog niet een examen af te leggen. Hij vroeg 't aan en stuurde 't geld op en klaar was hij.. Hij reed toen wel eens een ritje met het Fordje van Peereboom. 't Was geen mooie auto, maar hij was omgebouwd als koetsje. Bij de mensen kreeg 't de naam 't Fornuisje van Landru (in het begin van deze eeuw een beruchte Franse vrouwenmoordenaar). Ook moest hij hij zaterdag wel eens chaufferen voor meneer Van der Stok. Die had een Buick waarvan de chauffeur buiten zat en meneer in de pluizen kussens. Hij had ook een tuinknecht en die moest dan ook maar leren rijden. Ik weet nog, dat mijn oom dan op een leitje de versnellingen tekende en hoe hij dan schakelen moest. Hij heeft een keer gereden en m'n oom vroeg "Nou Velseboer, hoe ging het?" "Nou 't ging toch zo enig, maar we reden tegen een boom." Hij hoefde niet meer te rijden. Ma en Gert hadden ook nog twee kostgangers: Zuster Kok en Keulen. Zuster bewoonde het zijkamertje. Zij fietste alle dagen de wijk in en dat was niet mis.. Soms naar de Moer beek, 't Veld, Zijdewind, Oude Niedorp en de Langereis. In 1924 begon ze over een autootje te denken en ging toen met m'n oom naar Schagerbrug waar een garage was van De Moor en Braam. Daar kochten ze een 5 p k. Citroen cabriolet. Wat een mooi wagentje. Mijn oom gaf haar wat lessen en ze reed al gauw met de auto zonder rijbewijs de wijk in. Op een middag zei m'n oom "Kom Jaap, we gaan even de Langereis om." Hij reed tot de tram en toen moest ik achter het stuur. Ik had het natuurlijk op het pad naast de werkplaats al een beetje geprobeerd, want ik mocht de auto ook schoonmaken en de smeerdoppen met vet vullen. Er zaten, meen ik, twintig van die doppen bij de as van de wielen. We reden mooi langs de Langereis en toen we terug kwamen stond zuster bij de brug. Ze moest naar Oude Niedorp. "Dan moetje Jaap laten rijden", zei mijn oom. "Kan hij dat wel?" "Ja, hoor." Dus ik met de zuster op pad. Het ging prima, maar ik zie nog de hooiwagen die we onverwachts tegen kwamen op de hoek van de Leijerdijk en Verlaat. We reden tussen het hek en het hooi door en we kwamen er gelukkig zonder schrammen af. Toen vroegen zuster en ik maar gelijk een rijbewijs aan, want dat was toen wel nodig. We kregen bericht van dokter Pool, dat we op een vastgestelde middag in Hoogwoud moesten komen. We belden aan en hij liet ons in zijn kantoor. We zaten met z'n drieën om de tafel en hij nam een stuk wit karton en tekende er een soort kruispunt op. Hij vroeg aan mij "Wie heeft er hier voorrang?" "Die van rechts komt", zei ik, "Ja, maar welke komt er van rechts?" Daar kon ik geen antwoord op geven. "Op de voorrangsweg..", zei hij. Maar daar had ik nog nooit van gehoord. Bij ons in de buurt had je toen nog geen voorrangswegen. De tweede vraag was: "Wat moet er aan een auto zitten als je er mee op de openbare weg komt?" "Richtingaanwijzer", zei ik, want dat werd toen verplicht. "Maar het hoefde nog niet", zei hij, "wantje mocht ook een bezem uitsteken." "Nou, de theorie wordt niks, we gaan maar rijden." Ik achter het stuur en de dokter naast me. "Rij maar naar de hoek.Ik reed uiterst rechts van de weg en toeterde bij de hoek. Er zat nog alleen nog blaasbalgtoetertje in. We reden tot de meelmolen. de Lastdrager).

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 1997 | | pagina 13