Het levensverhaal van Piet Zwagerman III Mijn zuster Aafje is in 1898 overleden aan t.b.c. Ik was toen 14 jaar. Deze droeve gebeurtenis maakte een onver getelijke indruk op me. Nog geen drie jaar later volgde mijn zuster Maartje. Het is wel gebleken dat vader de besmettings bron was Maar laat ik nu iets anders vertellen, anders denkt degene, die dit leest, heeft die ouwe dan niks anders beleefd dan ellende? Neen, zo is het natuurlijk niet. Een schooljongen heeft ook andere dingen in z'n hoofd en als hij alle dagen nog genoeg te eten krijgt, zal het hem een zorg wezen, waar het vandaan komt Op N.Niedorp gewende ik heel spoedig aan de school, aan de schoolmakkers en aan de onderwijzers en dan was ik na school tijd nog al eens bij oom Arie Bakker en Tante Bet, waarvan ik al eerder verteld heb, dat ze in een bakkerij woonden, dicht bij de grote NedHervormde kerk. De bakkerij is er nog maar de kerk is gesloopt en een nieuwe is er nog niet. (Zal dit jaar gebouwd worden) De oude is reeds twee jaar weg. Zo kwam ik weer in een bakkerij terecht en Arie Kok, onze neef, kon behalve de gewone dingen ook koek bakken. Speculaas, taaitaai, moppen, sprits, jodenkoek, korstjes en zelfs mosko- visch gebak maakte hij. Hij was in 1893 18 jaar evenals mijn broer Dirk en een handige bakker. In de tijd voor St.Nicolaas was het daar heel druk en zodoen de gezellig. Thuis had ik met mijn 8 jaren al wel wat klusjes gedaan en ook wel eens brood rondgebracht in de buurt en zo ging het bij tante Bet en oom Bakker ook. Ze waren een paar aardige, gulle mensen. Neef Kok was de zoon uit tantes eerste huwelijk. Hij was 9 jaar, toen z'n vader stierf en bijna 18 toen z'n moeder her trouwde Dit gaf missschien wel eens aanleiding tot spanningen in dat gezin. Jan Bakker was toen elf jaar, maar toch was de harmonie tussen alle vier heel goed. Met Jan Bakker ging ik veelal s zaterdagavonds brood brengen in de watermolen van de Kostverlorenpolder (geen mooie naam hè), waar toen de oude Siewert Jonker watermolenaar was. Hij, z'n vrouw en een bejaarde knecht woonden daar heel eenzaam, zoals de meeste watermolenaars. Zij betrokken hun brood van oom Bakker en of ze door de week nog een andere bakker hadden, weet ik niet, maar zaterdagmiddag werd er bij tante Bet en oom Arie gebakken en dan moest er een kriel met roggebrood, vers wittebrood en beschuit naar de molen. De kriel was een grote mand (soort mars) die op de rug gedragen werd, met riemen bevestigd En omdat Jan zo'n reuzejongen was, raakte hij al vroeg met de kriel op sjouw en ik ging mee voor spek en bonen. Het pad naar de molen was slecht, soms heel slecht. Wij moes ten over de laatste, westelijke brug, de Bullebrug en dan hield de beharde weg op. En was het dan verder enkel een looppad geweest, dan had het nog wel gegaan, maar het was voor

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 1996 | | pagina 10