Wat toen in Westfriesland gebeurde is door schoolmeester
Noordlandt uit Hoorn beschreven..
Hij schrijft, dat het al op 1 november 1675 begon te stormen.
Op 2 november nam de wind nog in hevigheid toe en in de nacht
van 4 op 5 november werd een extreem hoge waterstand in de
Zuiderzee gemeten. In de vroege ochtend van 5 november, tussen
4 en 5 uur, brak de dijk bij Scharwoude door.
Er was hier reeds tien jaar eerder op 5 december 1665 een
doorbraak ontstaan, die niet behoorlijk was hersteld, wat
Westfriesland duur kwam te staan. Er werd nu een groot gat
geslagen, vele roeden breed en ca. 30 voet diep.
Het water overspoelde een groot deel van Westfriesland en
kwam tot aan de Langereis. Alleen Wadway, Hoogwoud en Span
broek bleven nog droog, maar het lager gelegen Aartswoud
stond b ij voorbeeld wel onder water.
Meteen werd met de dichting van het Scharwouder gat begonnen.
Men maakte goede vorderingen.
Dat de situatie bij Scharwoude nijpend was blijkt wel uit een
brief van Gecommiteerde Raden. Op 7 november wordt vanuit Hoorn
per ijlbode een brief in Kolhorn bezorgd, geadresseerd aan de
"Regenten van Colhorn", met het verzoek zo veel en zo spoedig
wier vanuit Kolhorn naar Scharwoude te vervoeren, om hiermee
de inbraak te dichten.
Maar op 16 november was het nieuwe maan en springvloed en te
gelijkertijd stak er weer een storm op.