1873 - 1965
Uit het leven van Ariaantje Dirkmaat en Cornelis Bakker.
Mijn moeder Ariaantje Dirkmaat werd geboren op 27 juli 1873.
Als dochter van Dirk Dirkmaat en Jansje Raap. Grootmoeder
Jansje trouwde toen ze dertig jaar was met Dirkmaat, die
weduwnaar was met een dochtertje van drie jaar. Eerder had zij
omgang gehad met een katholieke jongen, maar dat was in die
dagen schande en grote zonde.
Hoe hun huwelijk was, weet ik niet, wel dat hij van het karige
loon nog dronk.
Grootmoeder heeft wel eens verteld, dat op de zondag dat
Jaantje geboren was, haar man naar de familie ging met het
bericht, en pas maandagmorgen thuis kwam zonder centen maar
in een vrolijke stemming.
Toen moeder twee jaar was en haar zusje vier maanden werd de
vader op een ladder thuisgebracht. Hij had bloed gespuwd.
Zijn eerste vrouw was aan tbc overleden, hem wachtte een zelfde
lot. Hij was vierendertig jaar.
Grootmoeder bleef achter met drie meisjes. Het oudste kind
dat van haar man's eerste huwelijk) was toen nog geen acht
jaar. Dit kind moest toen naar een weeshuis in Barsingerhorn
Dan kon Jans uit werken had de armvoordij verordonneerd.
De twee kleintjes waren overdag bij een buurvrouw, een broodje
en een beetje melk mee en een dubbeltje in de week.
Voor een hongerloon moest ze wassen en schrobben.
Van de kerk kreeg ze één gulden vijfentwintig in een week.
Grootmoeder moest, wilde ze niet vervuilen, zondags thuis
wassen en haar huisje schoon houden. Een ouwe buurvrouw, die
ook van de bedeling kreeg, nam dan haar onderstand mee.
Maar op een dag zei ze: 'Ja Jansie, je moete zelf te kerk
komme hewwe ze zoit, want wel van de kerk profiteren en niet
komme, dat gaat niet.' Van profiteren gepraat.)
De kinderen werden groter en kregen soms wat half afgedragen
kleren, waar eens een wonderlijk jasje bij was. Dat moest
Jaantje maar aan. Het bezorgde haar de naam van Jaan Steertbuis,
erg grappig, behalve voor het kind zelf. Ze huilde als ze
geplaagd werd. In tegenstelling tot haar jonger zusje, die
vocht en was van niets of niemand bang.
's Avonds als hun moeder nog niet thuis was uit haar werkhuis
zaten de zusjes te wachten bij een kouwe kachel en zonder lamp.
Dan zeiden ze tegen elkaar: 'Nou loopt moeder deer wel en nou
deer.' Maar moeder kon al driemaal thuis zijn geweest, en was
er nog niet. Wachten duurt lang. Als moeder dan eindelijk kwam,
had ze brood mee uit het huis waar ze gewerkt had. Dan hadden
de kinderen ook eens een broodje met goed boter en kaas.
Toen moeder elf jaar was moest ze van school, dan kon ze uit
dienen. Met haar hele hebben en houwen in een bont zakje
ging ze de toekomst tegemoet op zwart geverfde klompen.
Schoenen bezat ze niet.
1884
In haar eerst huurtje zoals ze dat vroeger noemden)
verdiende ze een kwartje in de week en een uiterst beetje
schraal eten, maar dat was ze wel gewend. Toen het zondag
was moest ze naar de kerk.