- 19 -
Het rekest werd in de vergadering van de Staten van 26 oktober
1596 behandeld en daarna in handen gesteld van Willem Jansz.
Schouten, raad, en Anthonis Sonck, rentmeester van het Huis van
Egmond, om te onderzoeken waar nog slik, modder en bagger kon
worden gewonnen met de minste schade voor het Huis van Egmond.
Men liet er verder geen gras over groeien want drie dagen later,
op 29 oktober, verschenen de heren Schouten en Sonck al te Oud
karspel met Justus de Sandres, de baljuw van Egmond.
De commissie werd nog uitgebreid met de schout van Oudkarspel, Jan
Cornelisz. Joncheer en Frans Aelbrechtsz. Rijp, Cornelis Adriaensz.
Peetoom en Jacob Gerritsz. Vlardinck, als vertegenwoordigers van
de verzoekers
Genoemde zeven mannen gingen op die dag met een schuit het hele
uitgestrekte plassengebied ter plaatse inspecteren. Zij maakten
een rondvaart beginnende in Oudkarspel langs de sloot bij de
"Coochmolen" 1 dan oostwaarts over een meertje genaamd "de Cleijne
Waert" zijnde een gedeelte van het Amerswiel, verder in de vaart
genaamd "'t Wije gat"(2) tot het oosteinde van een meer genaamd
"het Schaepscuijl" tot een zeker stuk rietland gemaand "het Clet"
eigendom van Sijmon Cornelisz. Jonckers te Oudkarspel en zo voorts
de "Smigelsloot" (3) langs varende tot het land van Cornelis Nijesis
wonende te Oudkarspel, van daar weer over "het Schaepscuijl" door
de visserij genaamd "Valquesteijn" 4de "Bleeckmeer" langs door
"de Haerlemersloot" of "Diepegadt" 5door die visserij de "Woutmeer"
langs tot door "'t Scagergat"(6) en vandaar door de "Woutmeer"
tot achter de huizen van Oudkarspel.