- 13 - Nogmaals Dirck Rembrantsz. van Nierop. Een brief uit 1681 van Dirck Rembrantsz. aan de Amsterdamse burgemeester Nicolaas Witsen. In het tweede inform.blad uit 1984 schreef ik een artikel over de wis- en sterrenkundige Dirck Rembrantsz. v. Nierop. Toen ik onlangs enkele oude bundels van het Historisch Genootschap Oud - West-Friesland doorbladerde, viel mijn oog op een artikel van S. Lootsma, waarin o.m. een brief uit 1681 werd weergegeven die Dirck Rembrantsz. aan MrNicolaas Cornelis Witsen schreef. Deze brief werd gevonden tussen de nagelaten correspondentie van Witsen, een man met grote belangstelling voor de natuur wetenschappen wat met het navolgende geïllustreerd kan worden: Zijn mathematische kennis paste hij toe bij het schrijven van zijn bekende boek "Aeloude en Hedendaegsche Scheepsbouw en Bestier" Amsterdam 1671. In de winter van 1664 65 verbleef hij in Moskou en kwam hij in aanraking met Samojeden Tartaren, Persianen enz., hetgeen aanleding werd tot het maken van de kaart van Tartarije en de daarop volgende "Historie van Noord- en Oost- Tartarije". Het zou echter meer dan 25 jaar duren, voordat dit werk gereed was. Witsen onderhield een briefwisseling met Czaar Peter en verschillende Russische geleerden. Witsen had grote belangstelling voor de situatie rond en ten oosten van Nova Zembla. Het zegt ook wel iets, dat Witsen lid was van een geleerd Engels genootschap de "Royal Society" te Londen. En nu de brief van Dirck Rembrantsz. aan Witsen: Eerwaerde heer en vrient, Het was nu de twede mael dat ik aen U huis geweest ben, want in het verleden jaer 1680, int begin van julius, en mij worde doen van de mait (meid) bereght dat je waert na 's gravenhage. Dogh om mijn begeeren hier nu uit te drukken, dat was om te sien UE. kaert die gij uit Moskovia hebt gebraght, welke gij aen de heer professor de Bije (l)getoont hadde, daer ik als doen enige reden me hadde doen ik van U huis afkwam (2) en dit vermeert nogh mijn begeeren, omdat je nu schrijft meer in ervaring van de selfde landen gekomen te wesen om met kennisse van de selve te oordelen. Wat aengaet om van de riviere Tanais door te graven tot de Wolga: waerop dat ik omtrent den jaere 1673 bekoemn hadde een kleen blouw boekje, genaemt de franse goutmijn geopent en gestopt: het seggen was dat men de waeren te veel uit Vrankrijk dede haelen, welk een grooten schat aen deze konink toebreghte. en om desen goutmijn te stoppen, so was den raet, men soude den Rijn doorgraven, tot in den Bodensee, en voorts tot in de riviere Donauw. Om alsdan de waeren uit het oost van den kaiser of de landen daer- omtrent vandaen te haelen; en om dit door te graven, worde heel lifht om te doen gestelt en hier worde ook bijgehaelt het doorgraven van de riviere Tanais tot de Wolga. Dezer gelijke hebbe ik ook over eenige jaeren verstaen, dat men in Vrankrijk doende was om de riviere loopende door Bordeus (3) te graven door de provincie Lanquedo, om also te vaeren uit de groote Spaense see door Vrankrijk tot in de middelantse See. Maer of den konink tot sijn voornemen gekomen is en hebbe ik tot nogh toe niet van gehoort. Wat aengaet het graven van de riviere Tanais tot de Wolga, dat soude kunnen gaen, indien het volk niet te woest en het land niet te rouw en is: maer met oogetuigh bewesen sijnde, men moet het aennemen.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Informatieblad stichting Historisch Niedorp | 1987 | | pagina 14