DE KAROLINGISCHE TIJD EN GEVONDEN NEDERZETTINGSSPOREN
In een gedeelte van de in het grafveld gegraven proefsleuf werden onder
de skeletten scherven uit ongeveer de negende eeuw gevonden.
Deze vondst gaf voldoende aanleiding het omringende gebied nader te
onderzoeken. Een oppervlakte van 40 m2 werd nauwkeurig onderzocht,
wat echter pas kon gebeuren nadat een 25-tal skeletten waren opgeme
ten,in tekening gebracht, en vervolgens uitgegraven.
In de onderste op de klei liggende veenachtige laag werden een groot
aantal harde en gedeeltelijk gebakken stukjes huttenleem aangetroffen,
evenals scherven waarvan enkele waren voorzien van radstempelversiering.
Naar aanleiding van de vondsten kon worden geconcludeerd dat het de
verbrande restanten van een woning of hut betroffen uit de jaren 750-
900.
Uit West-Friesland zijn slechts een betrekkelijk gering aantal plaat
sen bekend waar bewoning in de Karolingische tijd kon worden vastge
steld.
Voor Niedorp en omgeving betekende het toch een kleine sensatie dat ook
hier een,zij het bescheiden, bewoning uit de Karolingische tijd kon
worden vastgesteld.
STEENTIJDBEWONING
(Laat-Neolithicum)
In het eerder genoemde kistje met door de landbouwer vergaarde vondsten
uit de Groetpolder bevonden zich ook enkele donkergekleurde vrij dikke
scherven met twee, zoals de vinder het noemde, interessante stenen.
Aangezien ik al eerder dergelijke aardewerkscherven had gevonden, gaf
het determineren geen moeilijkheden.
Zonder twijfel betrof het hier scherven van de Standvoetbeker met twee
kleine stenen bijlen, afkomstig uit een tijd waarvan tot voor enkele
jaren in West-Friesland nog maar een enkele aanwijzing was gevonden.
De landbouwer vertelde dat hij een paar jaar geleden een drietal hoogten
in zijn land had geëgaliseerd waarbij hij in de naar boven gebrachte
zwarte, zure grond, de vondsten had aangetroffen.
De zwarte plekken waren uiteraard gemakkelijk te vinden in de verder
uit grijze klei bestaande omgeving.
De verrichte boringen en het graven van een tweetal proefgaten maak
ten duidelijk dat de bouwvoor bestaat uit een kleilaag van 50 centi
meter dikte.
Onder deze kleilaag bevindt zich plaatselijk een oude veenlaag die
in dikte varieert van enkele centimeters tot ruim 50 centimeter.
Op de onderzochte plaatsen bevindt zich onder de veenlaag een sterk
zandhoudende kleilaag wat een aanwijzing vormt voor de aanwezigheid
van een oude kreekrug of oeverwal
In de veenlaag bevinden zich op enkele plaatsen scherven en ander neder
zettingsmateriaal uit 2500 tot 2200 voor de jaartelling.
De in de proefgaten aangetroffen scherven waren weinig talrijk maar
vanwege de versiering wel interessant.
Bij toeval werd een waterput aangetroffen die zich door het vullingspak
ket duidelijk in de zanderige kleilaag van het proefgat aftekende.
De ronde waterput had een middellijn van ongeveer 1.20 meter met een
diepte van twee meter.
Mede door de vondst van enkele standvoetbekerscherven in de bovenste
vulling van de waterput, mogen we aannemen dat de put uit dezelfde
periode komt.
Opgemerkt kan worden dat de waterput niet is uitgegraven, een eventueel
wetenschappelijk onderzoek zou in dat geval weinig zinvol meer zijn.