Buitenpoorters en Zoodgeld.
3.
In de Niedorperkogge-archieven hebben we nog enkele namen opgeduikeld van
"spitters en krozers", mannen die hun karig loon ten koste van menig zweetdruppeltje
moesten verdienen.
Want of ze nu sloot, gouw, vaart, tocht, wijzent, zwetleek, boezem of braak
werden genoemd, ze moesten geregeld worden schoongemaakt, wilden de boeren droge
voeten houden.
Aannemers van krooswerk in de Oosterpolder waren:
1753 Jan Koomen en Claas Kuijper.
1754 Pieter Knol en Pieter Petteboorder
1758 Pieter Stuurman en Gerrit Crab.
17 60 Hendrik Bommer.
1763 Cornelis Jansz de Boer.
177 1 Jan, Swaan, Jacob Vink, Vreek Pietersz, Claas Dikstaal.
1772 Hendrik Rapperoes en Jurriaan Kesselaar.
Buitenpoorters of vreemdelingen mochten natuurlijk ook spitwerk in de polder aan
nemen, maar ze moesten voor elk perk wel 3:-:-betalen (een soort statiegeld), wat
pe na het goed opleveren van het werk weer terugkregen, dit werd het Katgeld genoemd.
Vaartuigen konden de Oosterpolder binnenvaren via het sluisje te Nieuwe Niedorp.
Kleine bootjes hadden die gelegenheid ook te Lutjewinkel, aan het einde van de
Oosterzwet; ongeveer bij de boerderij van Veldman aan de Mientweg, konden de
schuitjes via een overtoom de Ringsloot bereiken.
Van tijd tot tijd moest het sluisje in de voorsloot van Nieuwe Niedorp gerepareerd
worden, de sluisdeuren werden dan vernieuwd of geteerd en ook de sluiskolk moest op
zijn tijd uitgebaggerd worden.
Ten westen van het sluisje, aan de kant van het hoge boezemwater werd dan een dam
geslagen, die door de aannemers werd volgemodderd en dichtgehouden tot het verlaat
schoongemaakt was. Scheepvaartverkeer was dan enkele dagen onmogelijk.
Vooraf werd dit ongemak via aanplakbiljetten langs de drukke vaarwegen aangegeven.
In 1708 wordt de losse arbeider Harck Butter opgedragen om te "kroos/en" ten
oosten van Winkel. Harck werkt 16 dagen voor de Oosterpolder en verdient 15 stuivers
per dag, totaal dus 12 gulden voor 16 lange werkdagen.
Bij het schouwen van het krooswerk werden de molenmeesters in de Oosterpolders
meestal met een schuitje door de polder gevaren, één van de molenaars hanteerde de
kloe t
Na afloop werd er gezamenlijk gegeten en gedronken, zoals blijkt uit een aantekening
van 17 52.
6 man ten eeten 6:00:00
10 flessen wijn a 12 stuivers 6:00:00
coffij, pijpe, tabak en bier 1:9 00
Van varen werd je dorstig blijkt wel uit deze rekening.
Zo'n etentje werd meestal in de betreffende poldermolen gehouden; de molenaarsvrouw
zorgde dan voor de maaltijd. Na 1900 werd de schouwdag meestal besloten met een
etentje in één van de plaatselijke cafés.
In 1730 was het dijkje langs de Wateringskant zo slecht, dat er geregeld water
uit de Mient of Ringsloot de Oosterpolder instroomde. Het polderbestuur besloot
dan ook om de "Kaijdijk" te verhogen. De benodigde grond hiervoor werd uit de aan
grenzende landerijen gespit. De landeigenaren moesten het spitten gedogen, maar
kregen hiervoor wel een vergoeding uitbetaald, het zogenaamde "zoodgelt".