-<+-
Begin december hebben de heer G.Dekker en echtgenote met ondergetekende
en een belangstellende collega een bezoek gebracht aan genoemd muntenkabinet
Direkteur Jacobi vertelde ons over de werkzaamheden van het muntenkabinet
en toonde enkele recente vondsten, waaronder een gedeelte van de gouden-
munten-vondst uit het bij Zeeland gezonken schip van de Verenigde Oostindische
Compagnie "Het Vliegende Hert".
Hoewel een vol ledige beschrijving van de muntenvondst nog even op zich zal
laten wachten was de heer Jacobi zo vriendelijk een voorlopige determinatie
te geven.
De vondst bestaat uit: 9 zilveren dukatons van Brabant in de Zuidelijke
Nederlanden uit de jaren 1621 - 1634 - 1636 - 1638 - 1650 - 1651 - 1657 -
1663 en 1665, geslagen te Antwerpen en Brussel.
Uit de Noordelijke Nederlanden zijn afkomstig
6 dukatons of zilveren rijders.
Deze in de republiek geslagen munten komen
uit de jaren 1659 - 1660 - 1662 (3 stuks)
en 1663.
De waarden per munt bedroeg indertijd 63
stuivers 3,15). Voor 15 munten geeft dit
een totale waarde van 47,25.
Hierbij dienen we te bedenken, dat het gemid
delde salaris in het midden van de 17e eeuw
ongeveer 6,per week bedroeg. De tegen
woordige waarde is afhankelijk van de kwaliteit
maar zal zeker aanzienlijk hoger zijn dan
de oorspronkelijke waarde.
Tot slot kunnen we ons afvragen hoe dit spaar
kapitaal, want dit is het duidelijk, in de
tuin van het pand Dorpsstraat 46 terecht
is gekomen.
Bij een onderzoek in het oud archief bleek
dat op het betreffende perceel in 1620 de
woning stond van Adrian Pieterz. Molenaer.
De naam zegt het al: de eigenaar-bewoner
was molenaar op de in de nabijheid staande
korenmolen aan de Oosterweg. Later was Piet'er
Pieterz. Molenaer de bewoner van het pand
en in 1742 was dit Cornelis Molenaar (nu
met dubbel-aa)
Laatstgenoemde had 4 kinderen en was meel-
molenaar, hij had tevens een "commenije"~
winkel (een winkel waar alles te koop is).
Hij had eveneens een boerderij
Vermoedelijk waren de verdiensten met de korenmolen niet toereikend en
was de molenaar daarbij nog veehouder.
Tot het eind van de 18e eeuw behoorde bij de molenaarswoning ook een gedeelte
voor stalling van het vee. Het geheel nam toen dubbel zo veel grond in
beslag als de tegenwoordige woning.
Waarschijnlijk beschikte Pieter Pieterz. Molenaer omstreeks 1665 over een
spaarkapitaaltje dat hij, omdat er toen geen banken waren, op een "veilige"
plaats in de veestalling bewaarde. Misschien was de molenaar de juiste
plek vergeten of is hij onverwacht overleden met gevolg dat de munten niet
werden opgegraven.
De munten zullen oorspronkelijk in een geldbuidel of dergelijke opgeborgen
zijn geweest; in de loop der jaren zal die echter zijn vergaan.
Gezien de betrekkelijk geringe omvang van de muntschat kunnen er in het
verleden reeds eerder enkele (of een aantal) munten ter plaatse gevonden
zijn.
Het is nuttig te vermelden dat volgens de wet (artikel 642 van het Burger
lijk Wetboek), de eigendom van een schat behoort aan degene die deze op
zijn eigen grond gevonden heeft.
-5-