Een boekje open over het echtpaar Cornells en Johanna
te hulp. Hij was een vermogend zakenman, welvarend
geworden als bankier en jeneverstoker te Schiedam. Hij
beloofde zijn zwager op diens sterfbed dat hij de familie zou
ondersteunen. Na het overlijden van Dirk boog hij zich eerst
met fronsende wenkbrauwen over de slordig bijgehouden
boekhouding van Dirk en saneerde deze. Voorts ging hij
met Cornelis in gesprek. Cornelis diende zijn plan om bij de
marine te gaan met de bedoeling verre landen te bezoeken
gauw te vergeten. Oom Pieter had hem al ingeschreven voor
een kostschool om daarna een rechtenstudie te doen in
Leiden. Naderhand zou voor Cornelis, in het voetspoor van
zijn vader, een functie als advocaat in Alkmaar zeer geschikt
voor hem zijn, vond oom Pieter. Loopuyt had al met de
weduwe Van Foreest bekokstoofd dat een huwelijk van
Cornelis met zijn dochter Johanna Elisabeth over enige jaren
hem welgevallig zou zijn. Dat zou betekenen dat Johanna
met haar erfdeel van ruim een miljoen gulden voortijdig het
vermogen van Cornelis zou kunnen aanvullen. En omdat in
de loop der tijd bleek dat de acht overige familieleden zich
inschikkelijk toonden was Nijenburg gered. Dat hield wel
in dat enkele familieleden zich tevreden moesten stellen
met lagere maatschappelijke functies dan de Foreesten
traditioneel gewend waren.
Jongeman Cornelis schikte zich met tegenzin, maar braaf, in
het voor hem uitgestippelde levenspad. Hij ging echter nog
een aantal onbezorgde studentenjaren tegemoet.
Wat Johanna zich voorstelde van de -toekomstige-
verbintenis liet zich moeilijk raden. Een dochter, een vrouw,
trad niet zo gauw op de voorgrond. Bovendien kenmerkte
zij zich als een introverte, flegmatieke en weinig affectieve
persoonlijkheid. Dochter Cornelia Mathilde schreef daar
later in een boekje zeer openhartig over.
Als jongvolwassene beleefde Cornelis een aantal plezierige
jaren tijdens zijn studie aan de Hogeschool (Universiteit)
Leiden. Hij woonde in bij zijn grootvader Van der Palm.
De studie stelde geen al te hoge eisen aan de Leidse
studenten. Er was genoeg ruimte voor vertier buiten de
studie om. Cornelis werd al gauw opgenomen in een
hechte vriendenclub, een actieve groep studenten die
zeer geïnteresseerd was in de nieuwe literatuur die in
Engeland, Frankrijk en Duitsland in zwang was gekomen,
de Romantische literatuur, met auteurs als Byron, Scott,
Dumas, Victor Hugo, Goethe en Schiller. De studenten lazen
en vertaalden hartstochtelijk de werken van deze schrijvers.
Een nieuw fenomeen was de opkomst van 'student
auteurs', studenten die al op jonge leeftijd schrijvers waren
van vooral (verhalende) poëzie. Een twaalftal vrienden
groepeerde zich rond 1833 in de 'Rederijkers Kamer voor
Uiterlijke Welsprekendheid'. De gangmaker in de kamer
werd Nicolaas Beets. Andere actieve leden waren Johannes
De Romantische (vrienden)club in Leiden.
Hasebroek en Jan Kneppelhout. Cornelis werd in 1835
lid van de rederijkerskamer en was later ook enige tijd
voorzitter.
Een aantal van zijn vrienden kwam vanaf 1836 in het
weekend naar Heiloo om bij Hasebroek, die inmiddels
predikant in Heiloo was geworden, hun werken voor te
lezen, elkaar te stimuleren en te bekritiseren. Op Nijenburg,
in het gezelschap van de grote familie van de weduwe
en haar kinderen, werd dan de avond doorgebracht met
musiceren en reciteren (voorlezen/voordragen). Vooral
werd Nicolaas Beets geadoreerd door de familie, hetgeen
later leidde tot een huwelijk met de jonge Aleide (Alida) van
Foreest. Cornelis had, ondanks het voor hem uitgestippelde
huwelijkspad, altijd veel pret met Grietje Vollenhove, een
vriendin van Aleide. Zijn moeder maakte zich gezien haar
brieven veel zorgen over haar levenslustige, lichtvoetige
zoon in zijn studentenjaren.
"Hij was een echte wildzang - plagen, stoeien en flirten met
de meisjes, dat was zijn lust en zijn leven". Ook Cornelis
bevestigde dit zelf in een brief aan zijn vriend Nicolaas
Beets: een jong advocaat die zijne Academietijd met
feestvieren doorgebragt heeft ,vond hij zelf, was niet
optimaal voorbereid voor de uitoefening van het beroep.
Zijn plichtsbesef en de druk van zijn oom maakte het
huwelijk met zijn nicht Johanna uiteindelijk onontkoombaar;
in 1838 werd, met veel festiviteiten, ook voor dorpsgenoten
in Heiloo, het huwelijk van 'Kees' en 'Bet' bekrachtigd.
Het leven van de beide echtelieden is uitvoerig belicht
in het boekje "Najaarsbladen" geschreven door Cornelia
Mathilde Laman Trip - van Foreest (1850 - 1931), dochter
van Cornelis en Johanna.3
Johanna en Cornelis betrokken in 1851 het huis Nijenburg.
Voor hen werd een aanbouw aan de zuidzijde van het huis
gerealiseerd. Onder andere werd daar een bibliotheek
gevestigd. Het oude interieur van het huis werd geveild
en vervangen. Ook het koetshuis werd zijn oude glorie
hersteld. Cornelis verkreeg in de loop der jaren een groot
31