Even gezien De sarcofaag van 1866 Naar het KOG De sarcofaag in 2017 in de tuin van de Sint-Adelbertabdij. foto Jaap de Graaf In de jaren zestig van de vorige eeuw is er tijdens de restauratie van de Witte Kerk ook uitgebreid archeologisch onderzoek gedaan naar de restanten van de gotische kerk uit de vijftiende eeuw. Bij dit onderzoek werd een derde doodkist gevonden. In een verslag van de opgravingen schrijft J.K. Haalebos: ...werd een west-oost georiënteerde sarcofaag van rode zandsteen aangetroffen. Men was hier in vroeger tijden kennelijk ook al eens op gestoten, waarbij het grootste deel van de noordzijde ervan en het onversierde deksel vernield waren. Aan het hoofdeinde bevonden zich naast deze zijde op hun kant geplaatste blokken tufsteen. Een poging om de kist te herstellen? De buitenkant van de kist was ruw behakt, de binnenzijde behalve de bodem met gebogen lopende beitelslagen geëffend. In de hoeken bevonden zich rondstaven. Na het verwijderen van het enig bewaarde stuk deksel, dat diep in de kist gevallen was, bleken nog grote delen van een skelet (lengte: ca. 1,40 m) aanwezig, dat naar alle waarschijnlijkheid van een ca. 13-jarig meisje afkomstig is. Onder andere vanwege de positie van de kist ten opzichte van de fundering van het gotische dwarsschip en enkele andere archeologische vondsten nabij de kist, vermoedt Haalebos dat de kist uit de twaalfde of dertiende eeuw stamt. De onderzoekers hebben de gevonden doodkist ter plekke laten liggen en na het archeologisch onderzoek weer toegedekt. Zoals in de aanhef van deze publicatie staat vermeld, wordt bij graafwerkzaamheden op het kerkhof naast de Witte Kerk in Heiloo in 1866 een zandstenen doodkist gevonden. De kist bevond zich ongeveer een meter onder het maaiveld op een afstand van ruim acht meter uit de noordelijke kerkmuur. Dit is het gedeelte van het kerkhof waar tot 1919 mensen werden begraven die de kosten van een begrafenis niet konden of wilden betalen. Bij de werkzaamheden werd het deksel dat de kist bedekte, beschadigd. De vondst bleef niet onopgemerkt. Op verzoek van de Commissie der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, tot het Opsporen, het Behoud en het Bekend Maken van de Overblijfselen der Vaderlandsche Kunst uit Vroegere Tijden stelt de heer C.W. Bruinvis een persoonlijk onderzoek ter plaatse in. De heer Bruinvis, eerste archivaris in Alkmaar en grondlegger van het in 1875 geopende Stedelijk Museum Alkmaar, heeft de gebeurtenissen rond de vondst beschreven. Van de kist zelf geeft hij een beschrijving en noteert daarbij de afmetingen in el (meter), palm (dm) en duim (cm). Het gaat volgens Bruinvis om een kist van door ijzeroker roodbruin gekleurde zandsteen, die bij 'meerdere drooging wel in eene bleekere zal overgaan'. Van het deksel is bij de opgraving nog slechts een stuk van 1,32 cm overgebleven. De bewerking van de kist is zeer ruw en getuigt van het gebruik van hoogst gebrekkige werktuigen. Er zijn geen sporen van enig opschrift en er zijn geen menselijke overblijfselen gevonden, aldus Bruinvis. Mede door zijn bemoeienis heeft het gemeentebestuur van Heiloo in de persoon van burgemeester PL. Wentholt de doodkist ter beschikking van de Commissie gesteld. Het was de bedoeling dat de kist een plaats zou krijgen in het in oprichting zijnde Museum voor Nederlandsche geschiedenis in Amsterdam, het latere Rijksmuseum. Als tegenprestatie krijgt de gemeente Heiloo een nauwkeurige beschrijving en tekening van de sarcofaag. Deze tekening bevindt zich nu in de beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In 1869 draagt bovengenoemde Commissie de kist uit Heiloo tijdelijk over aan het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. In de catalogus van het museum van dit Genootschap van 1876 staat de sarcofaag genoemd als 'Steenen Doodkist Gemeentebestuur van Heilo'. Als bijzonderheid is daaraan toegevoegd de opmerking 'In bewaring bij den heer E. Smit'. Was het object te groot en te zwaar voor een plaats in de 36

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 2020 | | pagina 38