2. Fonteinen en grotten tot Baron van het Heilige Roomse Rijk. Omdat met de dood van Lamoraal van Egmond in 1568 (onthoofding in Brussel op bevel van Alva) zo goed als een einde was gekomen aan de grafelijke tak Van Egmond, werd Jan van Egmond van de Nijenburg ook toegestaan het (grafelijke) wapen van Egmond te voeren. De zoon van Jan, Gerard van Egmond van de Nijenburg (1646 - 1712), verkreeg tijdens zijn leven de functies, titel en wapen van zijn vader. (Beiden stierven in hetzelfde jaar!) Gerard sloot in 1675 een huwelijk met de adellijke Machteld van Foreest (1642 - 1721) uit Hoorn. Met dit alles was het streven van de bastaardfamilie naar een hoge sociale status tot een hoogtepunt gekomen. Maar Gerard van Egmond van de Nijenburg ondanks de toenemende vermogende en sociale positie bleef de bastaardafkomst knagen. De bouw van Nijenburg in Heiloo Mogelijk vormden het verkrijgen van de adellijke titel door vader Jan en de erfenis die schoondochter Machteld van Foreest verkreeg, beide in 1705, de aanleiding voor het bouwen van een buitenhuis in Heiloo in datzelfde jaar. Het bezit van een buitenhuis paste in de trant der tijd; zo waren er in de 18e eeuw tussen Haarlem en Heemstede zo'n 40 buitenplaatsen gelegen.3 De familie Van Egmond van de Nijenburg kon niet achterblijven. Een buitenhuis met een bijbehorende tuinaanleg was een onmisbaar onderdeel van hun status. De bouw van Nijenburg omvatte de jaren 1705 - 1710. De voltooiing van de inrichting vond plaats in 1711In dat jaar was het huis gereed voor bewoning. De inrichting van de pleinen In de periode 1709 - 1711 kreeg de inrichting van de tuinen (pleinen) de volle aandacht. Belangrijke onderdelen daarvan waren de tuinbeelden. Een reeks van bestellingen werd gedaan aan de beeldhouwers Swenst en Vennecool. Dat waren beeldjes die de vier elementen (water, aarde, lucht en vuur) representeerden, tuinvazen met sokkels en twee Herculesbeelden. Ook nog beelden van vier mythologische figuren te plaatsen op de dakkapel van het huis. Het topstuk was echter een beeldengroep, de Grot, die een prominente plaats kreeg in het midden van de aangelegde vijver.4 Gerard van Egmond van de Nijenburg was een geletterd man en was goed op de hoogte van de ideeën en toepassing van de Italiaanse en Franse tuinaanleg. Het grote voorbeeld was de formele tuinaanleg van André Ie Nötre die van 1645 tot 1700 verantwoordelijk was voor de tuinen bij het hofpaleis van Lodewijk XIV, paleis Versailles. Zijn wijze van inrichting van deze en vele andere tuinen, zoals De Tuilerieën in Parijs, kenmerkte zich door de dominantie van de symmetrie en rechtlijnigheid. Hierachter ging de opvatting schuil dat de (woeste) natuur onderworpen moest worden aan macht van de mens, in Versailles de "Zonnekoning". Gestreefd werd naar een overzichtelijk geheel van zichtlijnen, van waterpartijen, van "parterres de broderie" (perken met 'borduurwerk' van geschoren taxus- en buxusheggetjes en bloemvakken), geschoren hoge hagen, vormbomen, fonteinen en grotten. Een belangrijke aanvulling was de plaatsing van tuinbeelden. De tuinen moesten een lust voor het oog zijn en dienden als lusthof om in te wandelen. In de Lage Landen werden de ideeën van Le Nötre nagevolgd bij de opzet en inrichting van de tuinen van onder andere Het Loo (1684 - 1694). Stadhouder Willem lil stelde de uit Frankrijk gevluchte Hugenoot Daniël Marot en de fonteinmeester Rogier van Cleeff aan om de tuinen bij deze paleizen te ontwerpen. De stijl van Le Nötre navolgend is ook de tuinarchitectuur bij het huis Nijenburg uitgevoerd. Wel gold daarbij een Hollandse interpretatie ingegeven door beperkingen in ruimte en financiën. Van de tuinaanleg bij Nijenburg is een ontwerp bekend van omstreeks 1707.5 Als tuinarchitect wordt Steven Vennecool genoemd. Hij was een telg uit de Amsterdamse bouwmeesters- en steenhouwersfamilie Vennecool. Hij wordt tevens in verband gebracht met de bouw van het huis Nijenburg.6 Twee zichtlijnen zijn kenmerkend voor het (schets)ontwerp. 14 Tuinontwerp Nijenburg 1707, RAA De oostwestzichtlijn loopt vanaf het midden van het huis over de vijver en het "grand canal" door het aan te leggen bos naar het westen. Niet toevallig kon men via deze zichtlijn over de duinen in de verte in eind juni de zon zien ondergaan. De zuidnoordzichtlijn, de Torenlaan, bood (en biedt gelukkig nog steeds) zicht op de punt van de Waagtoren in Alkmaar. De schets van 1707 geeft nog geen plaatsing aan van de tuinbeelden; de Grot in de Com heeft zijn plek in een tuinontwerp van later datum gekregen. Het latere ontwerp wijkt enigszins af van het ontwerp van 1707. De Torenlaan ligt dan bijvoorbeeld dichter bij de voorkant van het huis.7 In streken met heuvels of bergen, zoals in Italië of Frankrijk, ziet men in elk dorp of elke stad dat het water stromend van hoger gelegen gebieden wordt opgevangen in waterbassins, die dienstdoen als tappunt, drinkbak voor vee of wasplaatsen (lavoirs/bassins public). Waar het verval groot was en een krachtig opspuitende waterstraal kon worden geproduceerd werden fonteinen gebouwd. Het begrip fontein is echter niet eenduidig; bij de fonteinen van vroeger tijden in de Nederlanden beperkte de waterstroom zich tot een aantal (zwakke) straaltjes water die in een bassin werden opgevangen. Beter is daarom te spreken van een "watervoerende monument".8 Dergelijke watervoerende monumenten werden vooral in de 17e en 18e eeuw, als onmisbaar onderdeel, naar Italiaans/Frans voorbeeld, geïntroduceerd in de tuinen van de buitenhuizen. De monumentale fonteinen in steden in onze streken zijn van later datum. Bekend zijn, naast de circa 40 monumentale fonteinen in Rome, de vele fonteinen in de tuinen van Versailles. De zonnekoning, Lodewijk XIV (1638 - 1715), was bijzonder gesteld op deze tuinsieraden die in werking werden gesteld als hij zijn dagelijkse wandeling aanving. Daarbij kan iets bijzonders worden opgemerkt. De tuinen van Versailles 'Watertoren' bij Soestdijk liggen in een vlak, niet waterrijk landschap. Voor de watervoorziening met de nodige waterdruk werd het water door buizen en aquaducten van verre aangevoerd en op druk gebracht door het met windmolens op te pompen in hooggelegen reservoirs. Als de koning ging wandelen draaide men de kraan open. Ook in onze streken werden dergelijke voorzieningen toegepast. Water uit een beek (spreng) werd door middel van een windmolen, waterrad of zelfs met paardenkracht omhoog gepompt en opgeslagen in watertorens. Met toepassing van de techniek van de communicerende vaten kon het water naar de fontein worden geleid. Een voorbeeld daarvan was de watertoren bij het jachtslot paleis Soestdijk van stadhouder Willem III (1650-1702). Niet aannemelijk is dat een dergelijke techniek bij de beeldengroep in de vijver van Nijenburg is gebruikt. Er zijn daarvoor nergens aanwijzingen gevonden. Het ensemble in de vijver van Nijenburg was dan ook vrijwel zeker geen watervoerend monument. Naast fonteinen trof men in en bij de waterpartijen 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 2020 | | pagina 9