voornamelijk eik gebruikt. De karrenwielen hebben een diameter tussen 75 en 80 cm. Een enkel wiel is groter en heeft een diameter van 95 cm. Beschadigingen aan de buitenzijde van de velgen maken duidelijk dat de karren- wielen daadwerkelijk zijn gebruikt. Dat er in de vroege middeleeuwen al sprake was van een vast wegennet was al bekend. Niet alleen heeft archeologisch onderzoek de ligging van oude wegen aangetoond, ook herinneren talrijke straatnamen nog aan een (vroeg)middeleeuwse oorsprong.2 Het vinden van karrenwielen uit Romeinse waterputten suggereert dat er op de strandwal al rond de jaartelling wegen bestonden die geschikt waren voor het transport met karren. Afgezien van een eenvoudig raamwerk of het gebruik van een afgedankt karrenwiel werd er in de prehistorie en Romeinse tijd geen hout gebruikt om de putschacht van een plaggenput te verstevigen. Men koos voor andere opties omdat goed timmerhout in dit vrij open landschap met relatief weinig bosbestanden weinig beschikbaar was. Pas in de vroege middeleeuwen kwam er verandering in het houtgebruik met de opkomst van een 'nieuw' constructie-type. Kistputten Ook op de vroegmiddeleeuwse erven die tussen de Hoogeweg en de Spanjaardslaan (nu straatnaam Haze laar en Elzenwal) zijn opgegraven, zijn waterputten aangetroffen. In veel gevallen betreft het plaggenputten maar daarnaast ook kistputten (afb. 9). Dit zijn water putten met een houten bekisting, meestal in de vorm van een vierkant raamwerk met hoekpalen waartegen men houten planken heeft opgestapeld. In plaats van liggende planken zijn ook staande, in een vierkant geplaatste planken gebruikt. Anders dan in de voorafgaande perio den zijn de planken en palen meestal van eikenhout. Daarnaast is els en ook beuk gebruikt. Veel van het hout is hergebruikt, dat wil zeggen, afkomstig van gesloopte huizen of bijgebouwen. Dit verklaart ook de aantasting van houtworm in het hout en van bewerkingssporen die niets met de aanleg van de waterput te maken hebben gehad. Houtworm kan namelijk niet leven in de water- verzadigde omstandigheden van een waterput. Hout waarin houtwormgaten zijn vastgesteld, moet dan ook zijn aangetast voordat het in de waterput terecht is geko men. Ook al is het hout voor de waterputten hergebruikt, dan nog getuigt het houtvondstenspectrum in de vroege middeleeuwen van veranderingen in houtgebruik en de Ajb. 9: een kistput uit de vroege middeleeuwen. beschikbaarheid van bouwhout. De planken van de kistputten zijn afkomstig van eiken die soms 150 jaar of ouder zijn. De smalle jaarringen suggereren dat de eiken in een relatief dicht bos hebben gestaan met een grote concurrentie om licht tussen de bomen. Hetzelfde geldt voor het bouwhout afkomstig van beuken en essen. Dit zijn bossen die niet eerder op de strandwal ter hoogte van Heiloo zijn vastgesteld. Blijkbaar kon tussen het eind van de Romeinse periode en de vroege middeleeu wen een gemengd eiken-beuken-essen bos ontstaan waar men het hout voor de bouw van de nederzetting in de 6e en 7e eeuw vandaan haalde. Waar het bos precies heeft gestaan, is nog niet duidelijk. Uit pollenanalyse (stuifmeelonderzoek) is gebleken dat het landschap rondom de nederzetting ook in de vroege middeleeuwen nog vrij open was. Bovendien bestond het Heilooër bos nog niet. Hier heeft archeologisch booronderzoek aangetoond dat er in elk geval tot aan de vroege middel eeuwen een uitgestrekt akkerland heeft gelegen. Het bos, zoals we dit nu kennen, is van jongere datum, vermoedelijk niet ouder dan het landgoed Nijenburg zelf.3 Om de vraag naar de vroegmiddeleeuwse bossen te beantwoorden, is aanvullend stuifmeelonderzoek noodzakelijk. Het liefst ten zuiden van Heiloo, in de richting van Limmen. Over dit deel van de strandwal hebben we nog relatief weinig gegevens wat betreft de landschapsgenese. Een ton als beschoeiing In twee vroegmiddeleeuwse waterputten is een afge dankte wijnton als beschoeiing gebruikt (afb. 10). De tonnen zijn van eik. De duigen van beide tonnen zijn 8 eni

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 2017 | | pagina 10