Artikel 32 van "Afdeeling II" vermeldt dat "een ieder, die
een rij- of voertuig met paard of paarden bespannen doet
besturen door een persoon beneden de leeftijd van 12jaren,
wordt bestraft met een boete van ten hoogste 3 gulden, tenzij
onder toezicht van een volwassen persoon".
Eveneens werd een boete van ten hoogste 3 gulden
opgelegd aan "een ieder die harder dan in gematigden draf
over den openbaren weg rijdt".
De veldwachter verrichtte zijn werkzaamheden naar
behoren en op 29 februari 1905 diende de Algemene
Nederlandse Politie Bond bij de burgemeester van
Heiloo een verzoek in tot uitreiking van de zilveren
medaille aan Pieter Vos wegens 20 jaar trouwe dienst.
Pieter mocht dan wel 20 jaar veldwachter zijn, waarvan
inmiddels 18 jaar zeer gewaardeerd in Heiloo, zijn jaar-
wedde was in 1911 nog steeds op hetzelfde niveau als bij
Inbreak in hct Raadhnis (e Heiloo.
Voor tic rcchtbank to Alkmaar hebbcn zich
to verantwcortten gchad Jacob L., 22 jaar
schoeumakcr, cn Joh. K., 2! jaar, koopman'
beicten tc Amsterdam, verdacht von jnbraak cn
poging tot diefstnt in hct Kttatlhuis tc Heiloo,
in den nacht vail ii op 12 April jl. Bcide ver-
dachtcn zijn gedctinccrd.
D« burgemeester van Heiloo verktaarde, dat
anch ongcvcer f jooo in dc brandkast In het
Raadhuis bevond, c'gendom tier gemoente. De
gemeentc-vddwachtcr Vos, d£e naast het RaatL
huis woont, aer, in den bewusten nacht tcgen
halfdric gewekt te zijn tloor gcrucht in de
secretaric. Hij had terstond den majoor dor
rijksveldwacht Roodenboog, die op een kwar-
tier afstand woont, goroepen en 00k den gc-
meente-secretaris, den hecr Uruu), gewaar-
schmvtl. Tcrugkcmendc, was hij Op wacht
gaan staan en had twee pcrsonen zien vluch-
tcn, E£n dczcr was ontkomen, do andcr, bekl.
L., was op een erf gcrend en daar gaarress-
toerd. In hct Ratidhuis was cen ruit vemicld
en op de secretaric was do brandkast als cen
sardincbtikje opengesncdcn. Vcrschillcndc In-
brekerswerktuigen werden gevonden.
Bekl. L. bekendo allcs, dte antlere zat suf
voor zich te kijken.
De officici* van justitic ctschte voor Ieder
drie jaar gcv;tngcnisstrnf.
De verdediyr, nir. van Recnen, te Bergen,
bepleitte vooy L. clemcntic on vrocg voor K.,
dio zirli thons nitt kon verdedigen, ondcrzock
naar diens gceslvermogens.
Afb. 6: Uitde Haagse krant Het Vaderland 22 juni 1922.
zijn indiensttreding in 1887. Op 4 november van dat
jaar verzocht hij beleefd om herziening van zijn belo-
ning. Het verzoek werd ingewilligd, maar het had wel
lang geduurd voordat er sprake was van een financiele
blijk van waardering voor zijn werkzaamheden. Toen
Pieter echter eenmaal het genoegen van een loonsverho-
ging had ondervonden, kreeg hij de smaak te pakken en
diende vervolgens de jaren daarna met een zekere regel-
maat verzoeken tot verhoging van zijn jaarwedde in.
Per 1 januari 1917 werd zijn beloning verhoogd met
fl. 25,00 per jaar tot fl. 500,00 Uiteraard met behoud
van de reeds bestaande vergoedingen inclusief vrije
bewoning.
Eveneens diende aandacht te worden besteed aan de
mobiliteit van de veldwachter, want de rijwielen waren te
voet nauwelijks of in het geheel niet meer te achterhalen.
Niet dat hij nu van gemeentewege een rijwiel ter beschik-
king kreeg, nee, dat schafte hij zelf aan. Wel kreeg hij hier
een vergoeding van fl. 25,00 per jaar voor. Vier jaar later
werd deze vergoeding verdubbeld.
Criminele activiteiten, hoewel kleinschalig, vroegen 00k
de aandacht van de dorpsveldwachter. Op een gegeven
moment werd Pieter tijdens zijn nachtrust opgeschrikt
door geluiden vanuit de nabij zijn woning gelegen secre-
tarie in het Raadhuis. Twee jongemannen uit Amsterdam
probeerden de brandkast te forceren.
Tevergeefs.
Vos nam gepaste maatregelen zoals uit bijgaand kranten-
knipsel blijkt en de daders konden worden ingerekend.
Opvallend hierbij is de zware eis van de officier van
justitie: drie jaar gevangenisstraf voor elk van de daders
(zie afb. 6).
Op 10 maart 1919 kreeg de veldwachter er nog een
functie bij, namelijk die van "deurwaarder ten dienste van
de plaatselijke belastingen te Heiloo". Aanvankelijkaccep-
teerde Vos deze functie zoals hij schreef in een brief
gedateerd 6 december 1920 "teneinde niet verstoken te zijn
van den hem als gemeentebode tot op het ogenblijk der toege-
kende baten voortvloeiende uit vervolging van wanbetalende
belastingplichtigenenz".
In deze brief, gericht aan de burgemeester en de wethou-
ders, deelde hij mee dat hij weliswaar bij herhaling belas
tingplichtigen heeft vervolgd en dat hij daarbij in laatste
instantie is overgegaan tot het betekenen van de bevelen,
doch dat hij nimmer tot beslaglegging is overgegaan op
grond van de overweging, dat hij niet voldoende bekend
6 Q&i