VAN WIE WAS TOCH DIE SABEL?
Piet Stojfers en Josta de Graaf-Gieltjes
In de Oudheidkamer treffen we verschillende zaken
aan waaraan historie verbonden is. Zonder te willen
zeggen dat de Oudheidkamer een museum is, bezitten
we een aantal interessante voorwerpen die aan de
plaatselijke geschiedenis gekoppeld zijn. Zo ook
een sabel, die nu speciaal bij het verschijnen van dit
artikel tentoongesteld wordt.
Wie was de drager van die sabel?
Laten we eerst even teruggaan naar het jaar 1751.
Op 28 januari van dat jaar accordeerde Jacob Cats, Heer
van Heiloo, een voorstel tot het aanstellen van een
"bequaam" man als diender en besluit hem mede "te
begunstigen tot het ampt van Schutter en Loopende Boode.
De noodzaak tot deze aanstelling kwam voort uit de
"Groote loop van Landloopers en Bedelaars.Het betref-
fende voorstel was ondertekend door de toenmalige
schout en secretaris van Heiloo Laarman. Wat betrefit het
functioneren als schutter moet er niet zozeer gedacht
worden aan het gebruik van enig vuurwapen maar
betrefit het hier het schutten van vee. Veel schade werd er
in die tijd namelijk aangericht door loslopend vee. De
schutter had nu tot taak dit ongemak in te perken door
het vee te vangen. Het gevangen vee werd daarna opge-
sloten in een zogeheten "schuthok".
Heel erg druk zullen die eerste dienders het nog niet
gehad hebben, getuige regel 1 in het op 18 februari 1765
opgestelde Reglement voor den Diender, Schutter en
Lopende (inmiddels dus met een o) Boode voor Heijlo
en oesdom.1
Regel 1 luidde:
"Hij zal zich elke dag vervoegen aan het huis van de
Schout om te vragen of er iets te doen is in zijn bedie-
ning. Soo ja, 't Selve aanstonds moet uitvoeren".
Regel 2 geeft ook enig inzicht in de dagtaak van de
diender:
"dat hij gehouden zal zijn tenminste 4 maal per week
de Heerlijkheid rond te loopen gaan2 en er scherp
opletten of ook landlopers of bedelaars bij de huizen
gaan bedelen en "Soo beffinde desselven aanstonds te
verdrijven uit de Banne van Heijlo en oesdom.
Dit stuk zal ongetwijfeld zijn opgemaakt ter gelegenheid
van de benoeming tot dorpsveldwachter, schutter en
bode, Dirk Albertsz. Brommer per 8 februari van het jaar
1765. De beloning was fl. 100,00 per jaar. Nu een flinke
stap verder in de historie om te zien wanneer Pieter Vos
in beeld komt.
Op 4 januari 1884 dient de toenmalige veldwachter
Pieter Schipper, na meer dan 40 jaren trouwe dienst, een
verzoek tot eervol ontslag in. Tevens verzoekt hij om een
uitkering. Op 26 januari 1887 wordt hem uiteindelijk
eervol ontslag verleend. Deze Pieter was in 1843 zijn
overleden vader Jan Schipper opgevolgd. Oorspronke-
lijk zou de jaarwedde van Pieter fl. 300,00 gaan bedragen
maar hiertegen maakten Gedeputeerde Staten bezwaar
door middel van een schrijven gedateerd 19 januari
1843. Zij achtten de beloning voor Bosch-en Veldwach
ter in deze gemeente in vergelijking met andere plaatsen
zeer hoog en wensten derhalve de jaarwedde te verlagen
naar fl. 225,00. Het kan verkeren, want 40 jaar later,
als de opvolging van Pieter in behandeling komt waarbij
de jaarwedde op fl. 250,-- wordt gesteld, kwam er
een schrijven van het Provinciaal Bestuur waarin dit
bestuur kenbaar maakte deze jaarwedde te laag te vinden
ondanks het feit dat de veldwachter ook al een vrije
woning en vrije bovenkleding zouden worden verstrekt.
De Burgemeester van Heiloo (bij
Alkmaar) roept Sollicitantenjop
voor de vacante betrekking van
Gemeente-Veldwachter aidaar.
Jaarwedde 250, plus vrije Woning
en vrij Bovenkleeding. (1175)
Kennis van politiezaken en een
onbesproken gedrag zijn vereisch-
ten. Kellectanten dienen zich per-
soonlijk ter Secretarie te vervoegen.
Ajb. 1: Uit de Amsterdamse krant Nieuws van den Dag,
29 februari 1884.
ms 3