Houtveiling
TOPHODT (BRANDHOUT)
en TAKKENBOSSEN,
te HEILOO,
"Wel Jantje! Heb ik het al, ofheb ik het mis, dat je doch-
ter trouwen in het hoofd heeft?" "Nou, heerschop!" is zijn
woordenrijk antwoord, "de lui willen zoo veul zeggen; 't
zou er kwaed uitzien as we alles leuven wouwen; ik zel niet
zeggen dat ze niet mis deur een borst is ansniejen (aange-
raakt); maar trouwen, zel ik maar zegge: neen! Dat laikt
er niet nae".
De boer had zijn mening over de vrijerij goed duidelijk
gemaakt aan zijn dochter: "kZaide: Hil! das nou iens
veur de fidel voor de pret) met Hain, maerje weete dat t
veur't lest is ook. Nou, ik zagze wel, datze ergzuinig keek,
maar ik daan (hebgedaan) ofik't niet bespeurde
De vrouw van de boer doet nog -tevergeefs- een goed
woordje voor de ijverige vrijer Hain: "Maer de vrouw
miende dat ie zoo erg best in 't werk was, en dat we hum
nietallienig wegzenden magge omdat ie rooms-kattelijks is,
want domine hadde zaid, dat we dreegzeem met de room-
sen wezen motten.
BKEAXGKIJkK
in de hossehen van -MJEX'Bl RG*
op Woensdag iil No\ ember 1D17,
en w el desvooriniridags to 9 uur(preeies), van
iH'langrijke parlijen
en (les nauiidilugs te I uiir, van pl.ni
150 Beuken, Eiken en Dennen
STAMMEN,
waarnnder DENNE.X van 20 Meter tengle by
00 eM. diameter, alsmede van eenige
builen^ewoon /.ware en lange
POP I HERE N,
(op slam) slaande aan den byksslraatweg.
iegenover de. buitenplaats „Nijrnburg".
DagelijUs Ie beziehligen.
II. J. HAASHItOEK,
AJb. 4: Annonce van een houtveiling, vele jaren later in 1917
Ook in de Camera Obscura, in "'s Winters buiten"
(1840)10 doet Beets een poging om het taalgebruik van
bezoekers van een houtveiling in het Heilooer Bos weer
te geven.
Vijf aspirant-kopers converseren met elkaar.
"Zo Jeepie!" zeit de een; "motjij ook een parrekie (partijtje
hout) hebben?" Nou jae, jongen! Ik kom maer rais kai-
ken! "Nou, der binnen zwareparken genog bai; maer
der is ook 'n partij die sluw (dun) binne, hoor."Jae", zeit
een derde, die (het) plan heeft er verscheidene te kopen, "en
eer je ze thuis hebbe!" Een vierde zegt: "Zo, Jan Spitter,
eenpaar nieuwe hutten (klompen) der op anetrokken!"
"nou dat geet er op los hoor je! Jan Spitter zel't ons allemael
te kwaed maken" "Erg mooi weertje!" merkt een vijfde aan
"maer der hangt nog veul wind an de lucht
Jan Pannekeet11 levert in "Heiloo voor en na Willi-
brord12" commentaar op het door Beets opgetekende
dialectgebruik: "Wie de dialectische fragmenten op
de keper beschouwt, stuit namelijk op talrijke tegen-
strijdigheden en slordigheden in de weergave van een
soort Kennemer dialect." Dialectische en niet-dialecti-
sche klanken worden door elkaar gebruikt (zaid/zeid
gezegd). En de persoonsvorm van het werkwoord zijn:
zijn/zain, in plaats van benne/binne (niet aanwezig in
bovenstaande fragmenten) is beslist geen 'Kennemers'.
Pannekeet duidt het Beets overigens niet euvel, want de
beschrijvingen van Beets, gericht op een breed publiek,
hadden geen wetenschappelijke pretentie, maar waren
vooral bedoeld voor het oproepen van een 'couleur loca
le' (overigens een sterk element in de Camera Obscura).
Pannekeet verlaat zich liever op het dialectisch taalge
bruik dat jonkvrouw (Cornelia) Frederica van der Feen
de Lille-Fontein Verschuir (1859-1944), de eigenaresse
van het landgoed Ter Coulster, in een artikel heeft be-
schreven in 191913.
Het -relatieve- nadeel is dat Frederica put uit het locale
dialectgebruik van zo'n 80 jaar later dan wat Beets heeft
beschreven. Pannekeet neemt de integrale tekst van het
tijdschriftartikel over en voorziet die van toelichtingen.
Wat de woordenschat, de uitspraak en de grammatica
betreft noemen we hier enkele voorbeelden van Pan
nekeet. Ten eerste enkele woorden die (toen) afwijkend
waren van het 'officiele' Nederlands: puur erg, zeer,
pittig lief, aardig (puur zoo'n pittig moaidje); knechies
jongens (de knechies moeten der eige vermaken); huf-
terig rillerig, verkleumd (hij zag er zoo hufterig uit);
te bed gaan (naar bed gaan); uithainig opgewonden,
heel blij; snaartje schoonzuster.
19 e&i
Sas 19
(gerooid liggende]
Deurwaarder, Alkmaar.