Uit: Java-Bode 16 augustus 1870 (citaat)
Rotterdam, Den Haag, Amsterdam, Den Helder en
Zaandam. Reizigers die met de gewone trein reisden
konden alleen in Alkmaar uitstappen en moesten dan te
voet naar het feestterrein; Heiloo had in 1870 nog geen
station!
Andere redenen voor de keuze voor Heiloo hielden
verband met de geschiedenis. Op de eerste plaats lag het
dorp in het gebied waar Willibrord aan de kerstening
van de lage landen was begonnen. Het nationalisme, een
19e-eeuws fenomeen bij uitstek speelde bovendien een
belangrijke rol en kan, naast de religieuze doelstelling
van het feest, als tweede pijler worden beschouwd. Vlak-
bij Heiloo ligt immers Alkmaar, de stad die in 1573 als
eerste 'protestantse' stad het beleg van de 'katholieke'
Spanjaarden had weerstaan. Deze, en ook andere natio-
nalistische onderwerpen, kwamen in de toespraak van
Nicolaas Beets naar voren.
Voor de Nederlandse kolonisten was het leven in Indie
vaak saai en een krant moest niet alleen nieuws brengen,
maar ook vermaak. Het laatste was ongetwijfeld ook een
belangrijke drijfveer voor de correspondent: het oordeel
is aan de lezer.
"Vriendelijk wuifde de groene vlag aan de spoorweghalte
bij het terrein van den heer Van Foreest den feestelingen een
welkom toe. Van lieverlede ontlaadden de talrijke wagons
van de vele treinen, die aankwamen, de honderden, weldra
tot duizenden aangegroeid, die zich kwamen verlustigen in
hetgeen er op het landgoed Nijenburg te genieten zou zijn.
Op de spoortreinen reeds hoorde men het Psalmgezang
hetwelk den reizigers herinnerde aan het godsdienstig
karakter van het feest. Het was nog vroeg toen uw korres-
pondent op het feestterrein aankwam. De hemel was blijk-
baar met de feestelingen. De wolken die eerst de vriende-
lijke zonnestralen verhinderden het aardrijk toe te lagchen,
waren weldra als door een tooverslag weggevaagd. Dat was
gelukkig want het landgoed Nijenburg, de roem en de
glorie van Kennemerland, moet al zijne schoonheid van de
zonnestralen ontvangen. Maar daardoor wordt het inder-
daad verrukkelijk. De bevalligste effekten worden door het
licht getooverd in die nauwe laantjes waarin men wandelt
als door lange booggewelfjes van groen. Men zag de feest
genooten als vanzelf die nauwe laantjes indwalen en hoewel
de menschen nog niets van het Zendingsfeest hadden
genoten, zag men ze toch reeds dankbaar en blij dat zij er
heen waren gegaan.
Vooral was dit bij de Noord Hollanders zelven het geval die
wel eens moe werden van het kijken op hunne eindelooze
weiden en akkers en gaarne van het zonnetje, dat hun zoo
ongebroken in het aangezigt schijnt, de felle stralen door
een blaadje of wat zien opgevangen. Met elken nieuwen
trein die aankwam, werd het aantal der toeschouwende
feestgenooten grooter. En dit deed mij tijdig bedacht zijn om
mij spoedig een plaatsje te veroveren bij het spreekgestoelte
nr.l, waar Beets het woord zou voeren. Het was een schil-
derachtig plekje, die Kattenberg, in de nabijheid waarvan
het spreekgestoelte opgerigt stond. Een dik looverdak
welfde zich boven de hoofden der aanwezigen. De Katten
berg zelf was weldra van drie zijden met toehoorders bezet.
Aardig was het die ernstige en ietwat sombere aangezigten,
zoals er niet weinigen waren, te zien kontrasteren met het
lagchende groen, terwijl zoovele blijde blikken, die over het
lage struikgewas heenkeken, zoo uitnemend ermee in over-
eenstemming waren. Van alle kanten hoorde men brokstuk-
ken van psalm- en gezang wijzen in de nabijheid en uit de
verte.. Niet altijd smolten die toonen even harmonisch
samen en als de toonen wat valsch klonken, herinnerden
sommigen zich glimlagchend den naam Kattenberg, die
men overigens voor zulk een liefelijk plekje niet al te best
gekozen achtte. De heer Van Rhijn echter verzocht van het
spreekgestoelte de aanwezigen om liever met elkander
hetzelfde te zingen en alzoo het liefelijke en welluidende in
het oog te houden.
En zoo klonken dan weldra uit duizenden monden het God
verheerlijkend lied. Jammer echter was het dat men op deze
wijze anticipeerde op het genot dat den toehoorders
wachtte wanneer het eerste feestlied door bazuinmuziek
begeleid, zou aangeheven worden. De "kinderen Korach
's"zooals de heer Van Rhijn de bazuinmuzikanten noemde,
kwamen wat laat en men moest een weinig medelijden
hebben met hen, dat zij dadelijk zoo kras aan het werk
werden gezet. De aanwezigen echter hadden niet veel
medelijden en waren blijde dat het oogenblik nu naderde
waarop Beets, de eenige Beets, zooals de heer Van Rhijn
hem noemde, zou spreken. En Beets heeft gesproken,
eenvoudig, natuurlijk, vol geesdtdrift, mannelijk en mild,
naar mijn inzien volkomen in overeenstemming met de
behoeften van het vergaderde publiek.
Na een hartelijk welkom den feestgenooten toegeroepen en
het betreurd te hebben, dat hij geen koperen longen had,
begon hij te vragen: Waar zijn wij? En het antwoord luidde:
In het hart van Kennemerland, in het oude land van Noord
Holland, oud in tegenstelling met de ingedijkte polders,
waar men het zand onder de voeten voelt gelijk men vooral
bij de kantine duidelijk zou merken, in Woudenaar op de
plek waar Willebrord de eerste stralen van het evangelie-
licht deed schijnen, in de nabijheid van Egmond, waar de
asch der Hollandsche graven rustte, van Alkmaar waar
Drebbel en Petrus Forestus hebben geleefd en waar Jan
Arends, de mandenmaker-evangelieverkondiger heeft
gewerkt en gestreden en geprofeteerd, aan Nanning van
10 e&i