uit. Dit ging gemakkelijk, omdat de polder er tegen deze tijd desolaat bij lag. Het onkruid had zich steeds verder over de polder uitgebreid. In 1679 was al geconstateerd dat het riet achteruitging. Er was toen tevergeefs nogmaals geprobeerd de ingelanden tot droogmaking van de Boekelermeer te bewegen. Veel landerijen waren verder verlaten omdat de opbrengsten niet meer tegen de lasten opwogen. Hierom had men ook sinds 1705 geen omslag meer geheven. Ringdijk, water- gangen en molens waren zwaar verwaar- loosd. Daarom wilden de ingelanden zelfs wel voor niets hun waardeloze landerijen kwijt aan Jan en Gerard. Vooral Gerard was zeer actief. Hij had namelijk op aanraden van zijn zoons het plan opgevat de Boekelermeer te herbe- dijken. Dit was voor hem wel aantrek- kelijk omdat de polder achter zijn buitenplaats Nijenburg was gelegen. de Boekelermeer. Zo ontstond een molengang. Door deze zogenaamde getrapte bemaling kon het water ook uit de laagste gedeelten van de Boekelermeer uitgeslagen worden. Gerard zelf heeft de voltooiing van de werk- zaamheden niet meer meegemaakt. Hij overleed een maand na zijn vader, op 27 november 1712 op 66-jarige In mei 1711 verschaften de Staten van Holland Gerard een octrooi voor bepaal- de belastingvrijdommen. Vervolgens sloot Gerard een overeenkomst met de regenten van het Alkmaarse weeshuis. Zij zullen hebben opgezien tegen het leveren van een bijdrage in de kosten van de herbedijking naar gelang de omvang van hun bezit. Dat bestond uit de in de noordwesthoek van de polder gelegen hofstede Boekesteyn. Deze hofstede besloeg ongeveer 1/7 deel van de polder. Uiteindelijk stonden de regenten in juli 1711 de hofstede voor /140,- per jaar in erfpacht aan Gerard af. Ten slotte sloot Gerard nog een overeenkomst met de ingelanden van de hoge gronden beoos- ten de Boekelermeer. Deze namen het onderhoud van de oostelijke lus van de ringsloot over die voor deze gronden van belang was voor de afwatering. Ook kochten zij de langs de Schermerdijk staande molen van de Boekelermeer op voor /150,-- Deze molen was voor de Boekelermeer zelf weinig interessant, omdat hij niet de polder, maar de oostelijke lus van de ringvaart bemaalde. In het voorjaar van 1712 kon met de eigenlijke werk- zaamheden worden begonnen. De sloten en dijken werden hersteld en Gerard liet verder een ondermolen bouwen bij de bestaande molen aan de noordpunt van Afb. 4. Topografische Militaire kaart (nettekening) 1830-1850 met het noordelijk deel van de Boekelermeer en de Boekelerpolder. Aan de rechterkant loopt het Noordhollands Kanaal. Op dit kaartfragment zijn met WM drie molens aangegeven: 1. De in het vorige artikel besproken Noordermolen van de Oosterzijpolder. 2. De bovenmolen van de Boeke lermeer (15861879). 3- De molen van de Boekelerpolder (gebouwd voor 1711, afgebroken in 1892). Met een rood kruis is de plaats van de toen reeds verdwenen ondermolen van de Boekelermeer aangegeven (gebouwd ca. 1711, verdwenen voor 1832). leeftijd. Na de dood van Gerard viel de Boekelermeer toe aan zijn kinderen. In 1730 blijkt de droogmakerij in handen te zijn van het op dat moment nog enige levende kind Maria (1684-1742). Maria bleef kinderloos, maar benoemde twee familieleden van moederszijde uit Hoorn, namelijk Nanning en Cornelis van Foreest, tot erfgenamen van haar omvangrijke vermogen. Cornelis vermaakte in zijn testament beide bezittingen aan zijn oudste zoon met de bepaling dat zij steeds aan de oudste mannelijke erfgenaam doorgegeven moesten worden. 16

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 2015 | | pagina 18