Afb. 3. Op deze kaart 1897) van het zuidelijk deel van de Boekelermeer en Boekelerpolder zien we in de gele cirkel het Bloemendalersluisje waarover in de tekst gesproken wordt. We vinden de naam Bloemendaal terug in Hoeve Bloemendaal en de Bloemendalerweg aan de andere kant van het Noordhollands Kanaal in de Schermer. Pastelgroen weer de Boekelermeer(polder) en pastelgeel de Boekelerpolder. Ter vervanging van de aan de Oosterzijpolder overge- dane molen kochten de ingelanden van de Boekelermeer in de Zijpe een andere molen aan. Deze werd geplaatst bezuiden het Boekelersluisje (gelegen benoorden Boekel) buiten de dijk langs de Schermer en bemaalde via een kort slootje de ringvaart. In januari 1587 leverde de aannemer de nieuwe molen op. Enkele maanden later, in mei 1587, namen de ingelanden tenslotte allerlei besluiten over de aanleg van sloten, wegen en bruggen. We kunnen er wel vanuit gaan dat de Boekelermeer toen voor de tweede keer was drooggevallen. Hij was daarna overwegend als rietland in gebruik. Rietteelt vereiste een nauwkeurige regeling van de waterstand, waartoe de percelen waren omgeven door kadijkjes. Door duikertjes in de ringdijk kon iedere ingeland de juiste hoeveelheid water op zijn land brengen. De uitgestrekte rietlanden trokken veel watervogels aan en daarmee ook jagers en eierrapers. Deze vertrapten het rietgewas, reden waarom men tegen deze praktijken diverse 'keuren' afkondigde. Van algemene tevredenheid over het gebruik van de Boekelermeer als rietland was evenwel geen sprake. In de loop van de 17e eeuw kwam herhaaldelijk de vraag aan de orde of men de polder niet werkelijk tot land zou maken. In 1632 besloten het bestuur en de hoofdingelanden inderdaad dat vanaf de eerste juni van ieder jaar de molens gestaag moesten malen. Het inlaten van water na genoemde datum werd voorts streng verboden. De ingelanden moesten zelfs de sleutels van de sloten op hun duikers inleveren. Maar vier jaar later werd toch weer besloten de Boekelermeer rietland te laten. In 1668 kwam de hele kwestie opnieuw aan de orde. Enkele hoofdingelanden oordeelden het in juni van dat jaar nood- zakelijk alle ingelanden voor een buiten- gewone vergadering op het Alkmaarse stadhuis bijeen te roepen. De reden hier- voor was dat er by veele ingelanden wert geoordeelt dat men de meer tot landt behoort te maecken, ende bij anderen ter contrarie dat men die tot riet behoort te houden Naar aanleiding van deze vergadering werd een rapport opgesteld van de situatie in de Boekelermeer. De belangen van de ingelanden bleken sterk uiteen te lopen. Zoals reeds eerder opge- merkt was de bodem van de Boekelermeer behoorlijk ongelijk. De laaggelegen gedeelten waren veel te nat. Daar was zelfs de rietteelt een moeilijke zaak en had onkruid vrij spel. Wilde men ook deze lage stukken goed ontwateren dan was het inrichten van een molengang noodzakelijk (een molen- gang is een reeks van twee of meer achter elkaar staande molens die het water aan elkaar doorgeven waarmee een grotere opvoerhoogte kan worden bereikt). Dit zou ongeveer f6.000,- gaan kosten. De eigenaars van de hogere gronden voelden natuurlijk niets voor dergelijke investeringen. Op 16 april 1669 stemden de ingelanden tenslotte over de kwestie. De uitslag was dat het voorstel de Boekelermeer droog te leggen werd verworpen. In het laatste kwart van de 17e eeuw kwam een flink deel van de Boekelermeer in bezit van het vooraanstaande adellijke geslacht Van Egmond van de Nijenburg. Tegen 1679 waren de eigendommen van een telg uit deze familie, Gerard (1646-1712), zover aangegroeid dat hij begon deel te nemen aan de vergadering van hoofdinge landen. In 1682 treffen we ook zijn vader Jan (1618- 1712) onder de hoofdingelanden aan. In het eerste decennium van de 18e eeuw breidden Gerard en Jan hun bezittingen in de Boekelermeer sterk So® 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 2015 | | pagina 17