zoek aan oude bodemlagen (de zogenaamde pollenanalyse) een belangrijke bijdrage aan onze kennis van het landschap en de vegetatie vanaf het ontstaan van de strandwal tot in de Nieuwe Tijd3. Verkoolde en onverkoolde zaden uit archeologische sporen geven inzicht in de wilde en gecultiveerde planten in en om de nederzet- ting, in gewassen die men verbouwde en in voedselbereiding. Het onderzoek aan dierlijk botmateriaal vertelt ons welke dieren dit land schap bevolkten en welke werden gegeten. De eerste kolonisten (circa 2000 voor Christus) In de laatste vijftien jaar is er veel archeologisch onderzoek gedaan op de strandwal. Zo weten we dat de strandwal Limmen-Heiloo-Alkmaar sinds de Late-Steentijd (vanaf 2000 v. Chr.) werd bewoond, onder meer dankzij de recente opgra- ving aan de Kennemerstraatweg waar het verzor- gingscentrum Craenenbroeck4 wordt gereali- seerd. Mogelijk waren mensen in de Late- Steentijd doelbewust op zoek naar nieuwe leef- gebieden, of ontdekte men de droge gronden tijdens de jacht op watervogels of kleine prooi- dieren. In elk geval hebben mensen zich vrijwel direct na het ontstaan van de strandwal, circa 2000 jaar voor Chrisms, op de zandrug gevestigd. Op basis van het onderzoek aan stuifmeel kunnen we ons een voorstelling maken van het landschap van toen. Aan de oostkant van de strandwal lag een zoet moerasgebied waarin zich rietveen ontwikkelde en dat verderop werd begrensd door de oudere strandwal Uitgeest- Akersloot-Boekel. Aan de westkant lag een weidse strandvlakte met verderop de zee. Door de zeewaartse landaangroei kwam de zee uitein- delijk niet meer tot aan de strandwal en ontstond op de droog gevallen strandvlakte de eerste kweldervegetatie. Hoog in de lucht vloog de visarend, aan de oevers van kreken en meren zocht de kroeskop-pelikaan5 naar voedsel. In de late zomermaanden kleurde het lamsoor de zandige kweldervlakten ten westen van de strandwal paars. Op de strandwal groeiden jene- verbes en duindoorn, langs de oostelijke flank groeiden wilgen en elzen, handig voor het maken van vlechtwerkwanden of als brandhout. Uit de pollenanalyse is gebleken dat het landschap in de prehistorie een open karakter had - er stonden maar weinig bomen.6 Boerenleven in de Bronstijd (2000 tot circa 800 voor Christus) Sporen uit de Late-Steentijd zijn in Zuiderloo niet aangetroffen. In 2008 is het gebied ten oosten van de Spanjaardslaan onderzocht en zijn sporen van bewoning in de Midden-Brons- tijd tot in de Late-IJzertijd opgegraven. Hier loopt de strandwal via de flank langzaam af naar het oosten en gaat over in de strandvlakte.7 Een metersdikke laag stuifzand uit de Midden-IJzertijd (circa 500 voor Chr.) heeft ervoor gezorgd dat archeologische sporen bewaard zijn gebleven. In de bodem zijn tenmin- ste vier akkerlagen uit de Midden- tot Late-Bron- stijd te onderscheiden. Er zijn geen greppels gevonden die de akkers indeelden of begrensden, de bewerkte velden strekten zich langs de gehele Spanjaardslaan uit. In de akkerlagen waren de sporen van het eergetouw nog te herkennen. Een eergetouw is de voorloper van een ploeg. Een eergetouw keert de zode niet zoals een ploeg, maar scheurt de grond als het ware open. De sporen van het eergetouw zijn als strepen in de humeuze ondergrond zichtbaar doordat ze met wit stuifzand opgevuld zijn geraakt. Midden op de akker zijn sporen van minstens twee plat- tegronden (sporen van gebouwen) gevonden. De gebouwen meten circa 9x3 meter en worden vooralsnog als huizen ge'interpreteerd. De boeren in de Bronstijd zullen veel last van de verstuivingen hebben ondervonden. Waarschijn- lijk werd de erosie voor een deel ook door de activiteiten van de boeren in de hand gewerkt. 34 anl

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 2014 | | pagina 36