isjaren 1930 -1940 Jan de Gruijter Deel 1 1930 - 1935: Van kwaad tot erger Op het moment vindt er een wereldwijde economische crisis plaats met als gevolg een groeiende werkloosheid, ook in Nederland. Hoe ging de overheid in eerdere tijden van crisis om met de werklozen en de werkloos heid? Laten we dat eens nagaan aan de hand van de toestand in Nederland in het algemeen en in Heiloo in het bijzonder in de jaren dertig van de vorige eeuw. Wellicht zijn er parallellen te trekken met onze tijd. Begin van de crisis De crisis van de jaren dertig begon in oktober 1929 met het instorten van de aandelenbeurs in de Verenigde Staten van Amerika. Door die beurskrach waren aandelen van de ene op de andere dag bijna niets meer waard. Bedrijven stopten door geldgebrek met hun activiteiten of hadden minder werk en dus werden er mensen ontslagen. Het duurde niet lang voordat ook Nederland de eerste klappen kreeg te verwerken. Vooral de land- en tuinbouw kwamen al snel in ernstige moeilijkheden. In Heiloo vormden die sectoren de voornaamste middelen van bestaan en in 1931 begon dan ook hier de werkloos heid toe te nemen. Afb. 1. Werkverschaffing: met de schop en kruiwagen In Nederland nam de werkloosheid toe van 18.000 in 1929 naar 475-000 in 1936 en dat op een bevolking van acht miljoen. Dat aantal bleef tot 1940 ongeveer gelijk. Werkverschaffing Om de werkloosheid te bestrijden bedachten de diverse overheden projecten die veel werk opleverden, de zoge- naamde 'werkverschaffing'. Werkverschaffing betekende het bieden van werkgelegenheid aan werklozen door het laten uitvoeren van niet direct noodzakelijk werk in de publieke sector. Werklozen kregen geen echte baan aangeboden, maar ze werden verplicht om in werkploegen ongeschoold werk te gaan verrichten, zoals bijvoorbeeld het aanleggen van wegen. Dat gebeurde dan met de schop en de kruiwagen. De overheid had daarbij een voorkeur voor grondarbeid. Men keek daarbij niet naar het opleidingsniveau, men vond dat iedereen wel een schop kon vasthouden. Het was in feite een vorm van armenzorg waarbij de armen te werk werden gesteld en waarmee aldus de kos- ten van de uitkeringen konden worden gedrukt. Voor het op die manier realiseren van projecten werd door het Rijk bovendien subsidie verleend, zodat de gemeente dat voor een prikje tot uitvoering kon brengen. Werklozen die weigerden of zij die het werk niet konden volhouden, kregen geen steun en waren aangewezen op het zogenaamde 'stempelen' wat als een blamage werd gezien. Wie werkloos was kreeg een stempelkaart. Die moest de werkloze dagelijks steeds op verschillende tijdstippen op het gemeentehuis laten afstempelen. Op die manier kon hij bewijzen dat hij niet clandestien werkzaam was. Als men aan het eind van de week alle benodigde stempels had verkregen kreeg men een uitkering. Werklozen die meer dan een half uur gaans van het stempellokaal ver- wijderd woonden kregen een gratis fietsplaatje, een be- lastingplaatje dat aan de fiets bevestigd diende te zijn. Het was een jaar geldig en kostte een rijksdaalder. Deze plaatjes waren echter gemerkt, er zat een gat in. IJverige politiemannen controleerden op het misbruik ervan, 3

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 2013 | | pagina 5