dan vooral voor de buitens in het westen van het land. In andere delen van ons land treft men een andere archi tectuur aan. In het noorden van ons land vindt men buitens als 'stinsen' (gebouwen van steen), 'staten' en 'borgen'. De eerste twee typen kan men omschrijven als grote, statige boerderijen. Een borg heeft het voorkomen van een (kleine) burcht. In het oosten en zuiden van het land waren de oorspronkelijke verschijningsvormen die van burchten en kastelen. Burchten waren gebouwd met het oog op het verdedigen tegen een vijand. Sinds de uitvinding van buskruit en het kanon (13e en I4e eeuw na n. Chr.) werd de verdedigingsfunctie nutteloos en werden de burchten geleidelijk aan verbouwd. Kastelen waren de -kostbare- buitenplaatsen van de (hoge) adel. Evenveel aandacht als voor de bouw van het huis was de aandacht voor de aanleg van een parktuin die een har monieuze eenheid moest vormen met het huis. Aanvan kelijk gold daarbij de formele Italiaanse/Franse (barok) stijl. De aanleg was op basis van een klassieke, symme trische aanpak. Men werkte met strakke geometrische vormen: lijnen of zichtassen, rechthoeken en cirkels. Bomenlanen markeerden de zichtassen. Er werden perken aangelegd met bijzondere, bloeiende planten, heesters en kruiden omringd door buxussen of taxussen met vormsnoei. De verklaring van de populariteit hiervan wordt gezocht in het gegeven dat men in de zeventiende en achttiende eeuw ernaar zocht grip te krijgen op de nog aanwezige 'woeste' natuur. Aanleg van -ommuurde- boomgaarden en bossen completeerde de parkaanleg. Speciaal fruit, leifruit, groeide tegen de relatief warme muren van de boomgaard. Subtropische planten werden 's winters opgepot in een verwarmde oranjerie. Ook werden van reizen in het buitenland exotische, niet-in- heemse planten ingevoerd die in de tuinen van de buiten huizen werden gepoot. Daar waren voor deze planten ideale omstandigheden: ze konden in alle rust groeien en werden met mate onderhouden. Men noemt ze 'stinsen- planten', zoals: het sneeuwklokje, de kievitsbloem, das- look, het Haarlems klokkenspel en de winterakoniet. In de negentiende eeuw, het tijdperk van de romantiek, nam men afstand van de strakke stijl van park- en tuin aanleg. De zogenaamde Engelse stijl werd geïntroduceerd. Slingerpaden, boomgroepen, met bijzondere bomen, in afwisseling met heesters, banken en bruggetjes gaven de parken een geheel ander, meer natuurlijk aanzien. Ook werden in de tuinen 'follies' aangelegd: speelse elementen zoals uitzichtheuveltjes en tuinhuisjes. Het leven in en om het buitenhuis Karakteristiek voor buitenhuizen is dat ze van oudsher niet het hele jaar door door de eigenaars werden bewoond. In het voorjaar en de zomer bewoonde men het huis. In de winter was het er te koud, te vochtig en te donker. Oorzaken daarvan waren de dunne (eensteens) muren, een verwarming die niet was toegerust op vol doende verwarming van het huis in de winter en matige verlichtingsmogelijkheden. In de winter werd weinig onderhoud aan het huis gedaan. Soms werd het huis 's winters wel bewoond door personeel. Later, in de negentiende eeuw, met de komst van betere mogelijkheden om te verwarmen en te verlichten zou dat veranderen. Buitenhuizen werden steeds meer het hele jaar door bewoond. In het voorjaar en de zomer speelde vermaak in en om de buitenhuizen een grote rol. Jachtpartijen waren Afb. 2: Kievitsbloem (Nijenburg) Afb. 3: Winterakoniet (Nijenburg) 7

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 2012 | | pagina 9