Omdat op den duur geen gas en elektriciteit beschik
baar was en te weinig brandstof om gewone kachels te
laten branden, knutselden vele mensen zelf een
noodkacheltje' in elkaar van resten plaatijzer, bussen
van blik en vuilnisbakken om er hun eten op te koken.
Iets kleiner waren de zogenaamde 'wonderkacheltjes'.
Vaak was het niet meer dan een pijp met een
binnenwand van een blikken bus, aan de onderkant
open, met een metalen roostertje erop. Samengeknepen
natgemaakt en later gedroogd papier, enkele takjes of
heel klein gemaakte houtjes waren al genoeg om wat
water op te warmen. De meest eenvoudige uitvoering
van de wonderkachel is het conservenblik met onderin
een gat.
Bekend zijn de weinig gevarieerde maaltijden die waren
bereid met suikerbieten, weinig meel ('meelplatters') en
spaarzaam vet en olie. Voor koffie en thee vormden
surrogaten een alternatief.
In de loop van de oorlog was ook geen geïmporteerde
tabak meer beschikbaar. Deze nood werd geledigd door
zelf tabak te telen in de achtertuin. Op de zolder werden
de tabaksbladen gedroogd en daarna versneden.
Niet alleen om eten te koken, maar ook om in huis de
kou te weren, wilde men de kachel laten branden. Men
stookte toen veelal kolenkachels. Kolen werden eerst
schaars, konden later alleen worden verkregen als men
enig 'organisatietalent' had, maar waren op den duur
niet meer verkrijgbaar. Men was toen aangewezen op
het stoken van hout.
Aan hout was in het bomenrijke Heiloo geen gebrek.
Ook toen later door de NSB-burgemeester werd
verboden het bos te betreden om bomen te vellen heeft
menige boom in Heiloo het loodje gelegd. Het behoor
de tot het dagelijks werk van ouders en kinderen om
voldoende hout te sprokkelen. Dit leidde soms tot
hachelijke avonturen als men (bijna) gesnapt werd door
Duitsers of landwachten. Bekend zijn verhalen van
bomen die tijdens het omzagen over de Straatweg of
over de spoorbaan vielen. Het gemeentebosje werd zo
goed als geheel ontbost. Men kon er aan het einde van
de oorlog dwars doorheen kijken. Soms werden bomen
in onderling overleg door families geclaimd.
Nog in onze jaren van de eenentwintigste eeuw wordt
gememoreerd dat de bezetters tuk waren op de fietsen
van de Nederlanders. Dat ondervond men ook in
Heiloo. Men was vaak, en zeker tijdens de bezetting,
aangewezen op vervoer met de fiets. Dat de niet meer
verkrijgbare rubberen banden moesten worden
vervangen door massieve houten of rubberen 'antiplof-
banden' was nog tot daaraan toe, maar het afgeven van
16
je fiets was een hard gelag. Er werd dan ook van alles
gedaan om de fiets te behouden. Ook omdat deze, toen
er sinds het najaar van 1944 geen gas- en elektriciteits
voorziening meer was, dienst deed om 's avonds te
zorgen voor verlichting. Dat werd ook wel gerealiseerd
door het plaatsen van een propeller met dynamo op het
dak. Als er tenminste wind was. Anders was men
aangewezen op een eenvoudig gemaakt olielampje of
een carbidlamp.
Tijdens de bezetting waren de inwoners van Heiloo
meer dan ooit op elkaar aangewezen. In deze tijd van
gezamenlijk ondervonden gevaren vielen onderlinge te
genstellingen, die vaak het gevolg waren van de verzui
ling, weg. Zo werden kinderen die het thuis niet 'breed'
hadden en bij wie voedselgebrek was in de gelegenheid
gesteld mee te eten bij gezinnen die gemakkelijker voed
sel konden verkrijgen. Ook 'goede Duitsers' trakteerden
soms de jeugd in Heiloo.
Ook werd zo goed en zo kwaad als dat ging gezorgd voor
enig vermaak in Heiloo. Zo werden door de bezetters
toegestane films gedraaid in De Rustende Jager. Daar
werden ook voorstellingen gegeven. Bekend zijn de
voorstellingen van de 'Heilooër Revue', uitgevoerd door
'De Groentjes'. De naam was ontleend aan het parkje/
perkje voor de pastorie van de Witte Kerk. Bekende
Heilooër artiesten als het echtpaar Sprayt, Nico Akker
man en Puck en Klaas Koomen maakten daar deel van
uit.
Toen door de Duitsers de zogenaamde Atlantikwall
werd aangelegd moesten de bewoners van Egmond
evacueren. Veel inwoners van Egmond, evenals van Den
Helder, werden naar Heiloo gedirigeerd. Bejaarde inwo
ners van Heiloo werd gesommeerd hun woonhuizen te
ontruimen om deze nieuwe inwoners te herbergen. De
Egmonders waren daarom in het begin van hun gedwon
gen verhuizing niet al te populair. Omdat door de Duit
se bezetters ook andere huizen en gebouwen waren ge
vorderd, bleef er van het royale aanbod aan woningen van
voor de oorlog niet veel meer over.
De Duitsers vorderden ook de gebouwen van de open
bare school en de ULO Dat had gevolgen voor de
schoolgaande jeugd. De kinderen van de openbare
school deelden toen met de kinderen van de R.K.-school
om de beurt een halve dag het gebouw van de jongens
school aan de Westerweg. Maar ook werd schoolgegaan
in andere gebouwen o.a. de Witte Kerk, de woning van
het hoofd der school (het Dorpshuis) en De Rustende
Jager. Omdat er met de komst van de Egmonders te veel
leerlingen waren, werd aan de hoek van de Westerweg