kracht krijgt op pelgrims en andere Mariavereerders.
Een gedicht van een anonieme dichter aan het begin van
de zeventiende eeuw beschrijft de situatie. Er komen
mensen bidden voor genezing van ziekten en pijnen.
Het geeft: ook een beschrijving van een groen altaar, dus
in de open lucht met "de blaeu gestamde Hemel" als
gewelf. Het gedicht eindigt met de wens dat deze plaats
niet meer uit onze gedachten zal verdwijnen.
Een liedeken van Heylo
(de eerste twee coupletten van de zes)
Moeder Maegt, siet na beneden
Dees groote schaer
Op-offren wieroock der gebeden
Op 't groen altaer
Laet er gheen vonckjes van boven ghebreken
Op dat doch hier
Ons offerhande wert ontsteken
Van 't hemelsch vier
Capelle so et, daer gheen gheschemer
Noch duyster is
En daer de blau gestamde Hemel
't Gewelfsel is
Kruyden en bloemetjens, tackjens en tiertjens
Zijn 't kerck-cieraet
Ja self musijcken vliegende diertjes
Lof, uwer waert
de put die zich op het terrein bevindt.
In de akten die zich in het Regionaal Archief Alkmaar
bevinden uit de periode van 1550 tot 1800, waarin het
gaat over grond gelegen in Oesdom, komen namen als
Cruijslant, Capelkroft, Capelacker voor. Een keer in
1575 wordt de ligging van een stukje grond beschreven
als: "stuck saetlant met wat weytlant daaran, IV2 morgen,
in de banne van Oesdom bewesten van de Vrouwe
Capelle te Runxputte" 6.
In diverse publicaties wordt ook nog gesproken over de
Kruisberg en de Kruipberg. De Kruipberg zou de plaats
zijn waar de Kapel gestaan heeft. De pelgrims zouden
rondom de Kapel kruipend hun gebeden zeggen. De
Kruisberg is een plaats gelegen aan de oostkant van de
Hoogeweg 1
De naamgeving Onze Lieve Vrouw ter Nood is ook
veelvuldig bediscussieerd. Deze benaming komt in de
laatmiddeleeuwse geschriften nog niet voor. In de discus
sie gaat het over de beide betekenissen die men aan deze
naam kan hechten. De eerste is O.L. Vrouw ter Nood
als Nood Gods ofwel de O.L. Vrouw van Smarten, de
Piëta. In de tweede betekenis gaat het om de hulp die
Maria zou kunnen geven aan de mensen in Nood.
Uiteindelijk werd voor Heiloo de laatste betekenis alge
meen aanvaard.
Voor de vroegste periode in de geschiedenis van het
bedevaartsoord geldt ook de vraag in welke mate in de
periode rond 1500 er sprake was van devotie in Heiloo
voor Willibrord en of die devotie samenviel met die
voor Maria. Voor die periode zijn hierover geen
gegevens voorhanden; voor de latere perioden is er wel
verband tussen de vereringen van Willibrord en Maria
in Heiloo.
Beleg van Alkmaar 1573
De belegering van Alkmaar in 1573 werd fataal voor het
gebouw van de kapel dat er voor die tijd had gestaan.
Evenals de abdij van Egmond en de Willibrorduskerk
(nu Witte Kerk) in Heiloo werd de kapel verwoest door
de geuzen, onder leiding van Diederik van Sonoy, om
dat deze gebouwen bij een te verwachten belegering van
Alkmaar voor de Spaanse troepen als schuilplaatsen zou
den kunnen dienen.
In Oesdom bleef slechts een ruïne staan. Het lijkt erop
dat deze ruïne in die tijd juist weer extra aantrekkings-
Een andere getuigenis van de activiteiten bij de ruïne
vormt het schilderij van de Alkmaarse kunstschilder
Gerrit Pietersz. De Jongh (zie: afb. 1, blz 6). Een welgesteld
echtpaar heeft zich in 1630 laten afbeelden bij de ruïne.
Linksonder op een steen staat de tekst: 'de Capel van
onze Lvrouw de Runx putten tot Oesdom'. In de muur-
resten zien we een vaag gehouden afbeelding van Maria.
Dit wijst misschien op een bestaand verschijningsverhaal.
Deze afbeeldingen en nog vele andere lijken uit te wij
zen dat er, in de periode na de verwoesting van de kapel,
juist een opleving van de devotie en van de activiteiten
op het bedevaartsterrein plaatsvindt.
De meerderheid van de bevolking in Holland was, aan
het einde van de 16e eeuw, nog steeds katholiek. De
so® 5