Assendelft hebben archeologen kunnen aantonen dat er
huttentut in de ijzertijd werd verbouwd. Emmer,
eenkorn en lenzen worden vanaf de bronstijd in de regio
gezaaid, daarnaast zijn er aanwijzingen voor de aanbouw
van groente en vlas in de ijzertijd 26.
Minder akker, meer vee?
Ook in de proefsleuven achter de Spanjaardslaan bleek
het akkerland op een gegeven moment verlaten te zijn. In
de lagere delen komt het tot vernatting en zelfs tot veen-
groei. Twee kuilen met daartussen een runderpad hebben
mogelijk tijdelijk water geborgen. In het veen zijn talrijke
hoefindrukken waargenomen. Deels bleken de hoefin-
drukken dicht gestoven met wit zand. De kuilen kunnen
echter in eerste instantie zijn gegraven om Verse' aarde uit
de kuilen op de akkers te gooien, als een soort bemesting.
Gezien de dikte van de akkerlaag, bestaande uit diverse
gebruikslagen met daartussen af en toe een stuifzandlaagje,
zal de vruchtbaarheid van de akkers na verloop van tijd
minder zijn geworden, tenzij de vruchtbaarheid 'kunst
matig' werd verhoogd. Te denken valt dan aan (kook)af-
val en mogelijk compost of dierlijke bemesting. Ook
plaggenbemesting behoort tot de mogelijkheden. Er zijn
echter nog geen concrete indicaties voor een van de
genoemde bemestingsmethoden. De kans daarop is ook
niet groot doordat een eergetouw de zode niet keert waar
door de opgebrachte plaggen niet onder het aardopper
vlak terecht komen. Daarnaast zijn de prehistorische
akkerlagen meestal egaal van kleur waardoor structuur
verschillen, zoals bij middeleeuwse plaggenbemesting, bij
het archeologisch onderzoek nog niet herkend zijn. Wat
echter met het blote oog niet zichtbaar is, kan mogelijk
wel zichtbaar worden gemaakt met micromorfologisch
onderzoek. Er wordt dan een heel dun plakje grond
bemonsterd en bekeken met behulp van een zogeheten
slijpplaatje. Dit slijpplaatje wordt door een specialist
nader bekeken. Met behulp van een microscoop zijn klei
ne laagjes en grondbewerkingen te zien die een archeo
loog in het veld nooit zou kunnen waarnemen.
De hoefindrukken in het veen duiden op aanwezigheid
van runderen toen de akkers waren opgegeven. Vanwege
aardewerkvondsten uit sporen die met de laag waarin de
hoefindrukken zijn waargenomen worden geassocieerd,
zijn de hoefindrukken tot nader onderzoek gedateerd in
de vroege of middenijzertijd. Het lijkt niet aannemelijk
dat men het vee in de buurt van de akkers heeft laten
weiden. Of het zou gedaan zijn met het oog op bemesting
na afloop van het oogstseizoen.
Afb. 8. De akker uit de bronstijd met eergetouwsporen.
Afb. 9a Een runderpadje aan de rand van de akker
30 <w