daken liepen evenwijdig aan de straat. Op de begane grond bevonden zich in het voorgedeelte een noorder- en een zuiderkamer, waarvan de noorder kamer een verwarmde woonkamer met grote schouw was, 'de Groote Kamer'. De zuiderkamer, de 'Zykamer' deed vermoedelijk dienst als vergaderruimte. In het achterhuis bevonden zich een slaapkamer, met bed- stedenwand, en de keuken met 'Regt bank' en pomp. Een luxevoorziening voor die tijd was het gemetselde fornuis, met vier 'pitten' in de keuken. Aan het einde van de lange gang, bevond zich rechts een 'Zekreet', een poepdoos met waarschijnlijk een emmer daaronder. Op de ruime zolder waren een 'Meyde Kamer', een 'Stu deer Kamer' (verwarmd) en een 'Logeer Kamer' afge scheiden. Boven de keuken bevond zich een 'Turf Zol der', waarschijnlijk met een stortkoker. Onder het huis was een grote kelder. Achter de pastorie was een ruime tuin gesitueerd. Het is niet onmogelijk dat een van de beuken die er thans nog staat, met een stamomvang van bijna 4,5 meter, uit de tijd van de bouw van de pastorie stamt. Waarschijnlijk heeft het nieuwe of vernieuwde huis on derdak verschaft aan dominee Spoors. Hij kwam in 1772 en ging met emeritaat in 1798. Tijdens zijn bewind over de gereformeerde gemeente is veel op schrift gesteld.15 Zo weten we dat het aantal lidmaten van de gerefor meerde kerk die belijdenis hadden gedaan in deze tijd ongeveer 50 was. Kinderen en anderen die geen belijde nis hadden gedaan meegeteld betekende dit een aantal van ongeveer 125 gereformeerden, verdeeld over 25 tot 30 gezinnen. Heiloo telde destijds circa 450 inwoners. Dominee Spoors was een actieve gemeenteherder. Hij hield nauwkeurig het kerkboek bij met de handelingen van de kerkenraad en de registratie van lidmaten, huwe- lijksgegevens, de doop en het overlijden. Verder zorgde hij voor uitbreiding van de kerkenraad en stuurde de schoolmeester-koster-voorzanger aan. Ook had hij de zorg voor de diaconie, de liefdadigheid. Zijn opvolgers C. van derVen, predikant van 1798-1800, en G. Oudhuys (1800-1803) verbleven voor kortere tijd in Heiloo. 2.2 Een tijdperk van veranderingen Het begin van het eerste kwart van de negentiende eeuw betekende een onzekere tijd voor het land en ook voor Heiloo en zijn gereformeerde gemeente. Na de inval van de Fransen en heerschappij van de Patriotten werd de gereformeerde kerk niet meer erkend als staatskerk (1798). Dit leidde tot een actie van enkele katholieken van Heiloo in dat jaar. Zij eisten het (mede)gebruik van het kerkgebouw op. Immers tot 1630 was het 'hun' kerk geweest. Dominee van der Ven weigerde echter de kerk- sleutel af te staan.16 In 1809 nam dominee Hacke (predikant 1808-1809) afscheid van de (kleine) gemeente. Er mocht van staatswege geen nieuwe eigen dominee meer worden benoemd, omdat het aantal lidmaten te gering was. Voor een goed begrip moet worden vermeld dat het trak tement van predikanten voor een groot deel bestond uit staatssubsidie. Het Koninkrijk Holland (Lodewijk Na poleon, 1806 -1810) voerde bezuinigingen door. Domi nee P. van Laren, predikant te Heiloo van 1811-1813, die desondanks beroepen werd, leefde waarschijnlijk van de lucht Toen Nederland een koninkrijk werd onder Willem I werd het gezag over de kerk, toen genaamd 'de Her vormde Kerk', sterk gecentraliseerd en geïnstitutiona liseerd met een ander bestuursmodel. Het gevolg was onder andere dat vooral aanzienlijke inwoners van de gemeente Heiloo werden benoemd in de kerkenraad. Er zijn geen gegevens overgeleverd van de bewoning van de pastorie in dit tijdvak. Het huis beleefde, behalve een 'herderloze' periode, het komen en gaan van relatief groot aantal predikanten. Veel meer is bekend over de bewoner die zich in 1836 in Heiloo vestigde. Dat was Johannes Petrus Hasebroek. 2.3 De pastorie op kadasterkaarten In het 'Franse tijdperk' van onze geschiedenis (1795- 1813) werd, op 1 januari 1811, de Franse wetgeving op grondbelasting van kracht. De bedoeling daarvan was ten dele dat de onbillijkheden die scholen in het oude, lang bestaande stelsel van bepaling van de grondbelas ting, de zogenaamde 'verponding', werden bestreden. Er werd een uitgebreide aanpak van opmeting en taxa tie van alle eigendommen in het land voorgeschreven. Dit deed men op basis van Franse voorschriften volgens de 'Franse Methodieke Verzameling'. In 1812 werd daarmee een aanvang gemaakt. In de daarop volgende, politiek onrustige, periode werden de werkzaamheden tijdelijk gestaakt (1813-1817), maar in het inmiddels gestichte Koninkrijk der Nederlanden weer opgepakt, tot de afronding in 1832. In dat jaar werd ook officieel het instituut 'kadaster' ingesteld om de verzamelde ge gevens actueel te houden. De 'gouverneur' van de provincie werd namens de minister van 'Ontvangsten' belast met het toezicht op de uitvoering van de metingen en taxaties. Op lokaal ni- 12 end

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 2008 | | pagina 14