Hij zegt er zelf het volgende van: "Ik vraag alleen een
klein, bescheiden plaatsje voor mijne dichtproeven, die
reeds vroeger hier en daar een hart ontmoetten, waarin zij
weerklank vonden
En voor de lezers die te hoge literaire eisen stellen: "Op
dit gebied geldt het van elders bekende woord: Sint ut sunt,
aut non sint. Neem ze zoo als ze zijn, of werp ze geheel ter
zijde!"M.aa.r ook: "Ik moet tevrede zijn, en mij vergnoegen
in anderen te bewonderen en te waarderen, wat ik zelf niet
bezit.
Wat wilde Hasebroek in zijn gedichten tot uitdrukking
brengen? In het 'Voorberigt' van zijn 'Poëzy' zegt hij daar
het volgende van: "een dweepende geestdrift allereerst voor
de Kunst, waaraan ik de zoetste indrukken van mijn jon
gelingsleven had te danken gehad; een bijna godsdienstige
eerbied voor de Vrouw in al de verschillende betrekkingen
en toestanden van het vrouwelijk leven; een diep en innig
besef eindelijk van het Christendom
Dit leidt bij de lezer van onze tijd niet direct tot gre
tigheid om zijn 'Poëzy' ter hand te nemen. Toch is het
aardig om aan de hand van enkele fragmenten van zijn
poëzie, uit de bundel van 1852, een indruk te krijgen.
Deze bundel start met het gedicht, 'Dertig jaren', dat
den sleutel tot den verderen inhoud is.
"Een man stond bij een wentlend molenrad.
De wind, die 't water van de beek bewoog,
Joeg 't vocht dat neerwaarts bruischte, van omhoog
Naar onder, waar 't de raderspaken trad,
Gelijk de voet der maagd het spinnewiel.
Het scheen als hing aan 't rad zijn turend oog,
Maar meer dan 't oog hing aan dat rad zijn ziel!
Dat rad scheen hem de Tijd. De wind, die 't dreef,
Was de adem Gods, die in zijn wieken viel.
Dan volgen nog veertien bladzijden overpeinzingen
van 'de man' (de dichter) bij de watermolen. (Hasebroek
als schrijver/dichter is zeker zeer wijdlopig.) Ten slotte
eindigt het vers met:
"De zon duikt neêr en kust voor 't laatst den vloed.
Ook de aard brengt aan den hemelen haar groet:
De nachtegaal begint zijn avondlied:
Een avondbeê schijnt 't murmlen van de vliet:
En ook aan de'oever van 't nu stille meir,
Dat eindlijk de molen rusten liet,
Buigt een knie aanbiddende ter neêr,
En 't is als ruischt daar langs het stroomkristal
Een stemme: GOD TE DIENEN IS HET AL!"
In het daaropvolgende gedicht in de bundel levert de
aanblik van het kasteel Duurstede gelijksoortige religi
euze (en historische) overpeinzingen op. De nadruk op
de religie door Hasebroek in de tweede druk van 'Poëzy'
is een voorbode van wat later het tweede keerpunt in
zijn leven zal zijn. Maar - zoals aangekondigd ook de
vrouw "in al de verschillende betrekkingen en toestanden
van het vrouwelijk leven"neemt in 'Poëzy', onder meer in
het gedicht 'De Vrouw', een belangrijke plaats in:
Uw schoonheid is het sieraad onzer woning:
Uw luister is de pracht van onze kluis:
Uw deugden zijn de schatten van ons huis:
En onze weelde uw Liefde en dienstbetooning
Uw huislijkheid is trouw aan onze altaren;
Uw zetel staat nooit ledig aan den haard:
Al zwerven wij naar 't verste punt der aard,
Uw teedre zorg blijft onze plaats bewaren
De vrienden van 'De Kring'
Waar haalde Hasebroek de motivatie voor het schrijven
vandaan? Daarbij speelden zijn - literaire - vrienden een
grote rol.
De meest briljante geest, en meest bekende auteur was
Nicolaas Beets, bekend onder de schuilnaam Hildebrand
als de auteur van de 'Camera Obscura' (1839/1851).
Aan hem droeg Hasebroek zijn 'Poëzy' op. Beets werd
door Cornells van Foreest meegetroond naar Nijenburg
in Heiloo. Dit leidde tot het huwelijk van Beets met
eerst Aleide (Alida) van Foreest en, na haar overlijden,
een huwelijk met Jacoba Elisabeth van Foreest. Beiden
waren (ook) kleindochters van Van der Palm, een hoog
leraar te Feiden. (Een dochter van Nicolaas Beets, Ja
coba, zou later trouwen met Pieter van Foreest en een
kleindochter, Alida, zou later trouwen met Herpert van
Foreest).
Beets en Hasebroek waren geheel verschillende karak
ters. Hasebroek minzaam en bescheiden, Beets ambiti
eus en enigszins verwaand. Een keer werd hun vriend
schap behoorlijk op de proef gesteld. Hasebroek, de
bescheidene, werd beroepen en benoemd in Heiloo, in
HEYLOOER CRONYCK W? 7