T.Je
Noten
Werkgroep. De heer Sombroek uit Akersloot en de lieer Sombroek uit Heiloo mogen
daarbij niet onvermeld blijven. Zij verrijkten de Archeologische Werkgroep respectievelijk
met de walvisribben en met de vele vondsten uit diverse periodes uit het zuidelijk deel
van Heiloo. De weduwe van P. van Rooyen ben ik erkentlijk voor de bniikleen van de
archeologische nalatenschap van haar man. M. Brouwer (RMO) wil ik bedanken voor haar
vriendelijke medewerking en de bruikleen van de vondsten die Holwerda in Heiloo heeft
gedaan.
A. Lawant ben ik dankbaar voor zijn inhoudelijke suggesties. T. Goossens, \1.
Boulonois en N. Drion wil ik bedanken voor het aanwijzen van onduidelijke passages en
fouten in de tekst. E. Groen wil ik bedanken voor het inkten van de kaartjes betreffende
Heiloo. Naast bovengenoemde personen zijn er nog vele anderen die ik dank verschuldigd
ben. Bij deze bedankt.
1. Louwe Kooijmans, 1985, p. 45.
2. Anoniem, 1985, p. 9; Oostendorp, 1994, p. 23.
3. Louwe Kooijmans, 1985 45
4. De Lange, p. 4.
5. Mondelinge mededeling van de heer J. van Tiel
6. Cordfunke, 1984
7. Archief RMO.
8. Van den Broeke (1987 laat in het midden of aardewerk
gewichten bedoeld waren als netverzwaringen of als weefgewich-
ten. In de meeste publicaties worden de ringvormige voorwerpen
met een gat als weefgewicht aangeduid, overigens zonder verder
uitleg waarom (Diederik 1981; Groenman-van Waateringe et al.
1961; Miedema 1983; Stuurman 1978). Nader onderzoek naar deze
voorwerpen is dan ook zeker gewenst.
9. Schermer, 1974, p. 335-340.
10. Archief RMO.
11. Brunsting (1962, 109-110) berekent de diepte ten opzichte
van NAP als volgt: "aangezien het perceel zeker ca. 1,50 m
lager is geworden en het oppervlak thans 1,15 m boven NAP
ligt, moet de vondst gedaan zijn op ongeveer 85 cm beneden
NAP". Deze diepte lijkt mij onmogelijk, aangezien de grondwa
ter-spiegel op zijn laagst altijd nog zeker enige decimeters
boven NAP ligt. Bij de opgraving van het Willibrordsput je
konden de onderzoekers ondanks een bronbemaling niet onder het
NAP graven (Halbertsma 1967, 45). Het lijkt daarom zeer
onwaarschijnlijk dat de heer Harms met slechts een schep en
zonder bronbemaling 85 cm onder NAP kon graven. Dan zat hij
namelijk zeker een meter onder het grondwater. Een ieder die
wel eens heeft gegraven in zand tot op het grondwater, weet
dat het water omhoog komt en dat er al snel een drijfzandacht
ige situatie ontstaat. Dus wat de heer Brunsting ons meldt,