13
daar ruim 4000 jaar geleden werd afgezet door de zee. Een dunne sliblaag geeft
waarschijnlijk de laatste activiteit ter plaatse weer van de zee. In het vegetatieloze
landschap had de wind vrij spel. Deze blies de fijne zandkorrels op tot kleine duintjes die
al bij een kleine storm verplaatst werden (C). Langzamerhand kreeg de vegetatie vat op
het losse zand. Er ontstond een stabiele bodem (F) waarop allerlei planten konden gaan
groeien en zo geraakte de grond geleidelijk aan vruchtbaar en uiteindelijk zelfs geschikt
voor landbouw. Dit proces noemt men bodemvorming. Bodemvorming is naast de
vruchtbare laag te herkennen aan een overgangslaag tussen de bovenste humusrijke en
onderste humusarme laag. Deze overgangslaag wordt inspoelingslaag genoemd en ontstaat
doordat eeuwenlang microscopisch kleine plantendeeltjes met het regenwater naar beneden
spoelen. Dit moeizame proces van bodemvorming valt gemakkelijk te verstoren, wat in dit
geval dan ook gebeurde.
De prehistorische boeren verwijderden de vegetatie om te kunnen wonen en om
akkers aan te leggen. Hierdoor veroorzaakten deze landbouwers een kleine natuurramp. De
wind kreeg namelijk weer vat op de fijne lichte zandkorrels. De westenwind blies
aanvankelijk nog zand én kleine humusdeeltjes over de akker (G). Al gauw stoof er alleen
nog puur zand. De zandwoestijnen die daardoor gevormd werden, waren uiteraard
ongeschikt voor landbouw.
We weten niet helemaal zeker of de mens deze kleine natuurramp aan zichzelf te
wijten had. Er kan natuurlijk ook sprake zijn geweest van een natuurlijke droge periode
waardoor de vegetatie verdween en de wind vat kon krijgen op de zandkorrels. Maar ook
dan zouden de landbouwers door het verwijderen van de vegetatie aan hun eigen noodlot
hebben bijgedragen.
Stropers op de kust
Het leven was lang niet altijd gemakkelijk op de strandwal. De wadden en de moerassen
waren onleefbaar en op de strandwal zelf was er altijd de wind die, als je niet oppaste, de
akkers deed onderstuiven. Soms kregen de strandwalbewoners uit onverwachte hoek een
welkome verrassing.
Het was nog winter toen in 1992 de kraandrijver J. Sombroek grond keerde in de
Bergermeer. Bij deze werkzaamheden werd het kalkrijke zand van ongeveer zes nieter
diepte omhoog gebracht. Er kwam echter niet alleen zand naar boven, maar ook een
tweetal botten van ruim een meter lang. De kraandrijver vermoedde dat deze botten wei
eens heel oud en bijzonder konden zijn. Waren het wellicht mammoetbotten? Deze vraag
kon al snel beantwoord worden. Het grondoppervlak waarop meer dan tienduizend jaar
geleden mammoeten in Noord-Holland rondliepen, ligt vandaag de dag minstens op 20
meter diepte. De botten kunnen dus onmogelijk van mammoeten zijn geweest. Het blijken
dan ook walvisbotten te zijn, mogelijk afkomstig van een potvis. Ah, zult u wellicht
denken, dat moet dan met de walvisvaart te maken hebben. Daarvoor lagen de botten
echter weer te diep. Aan de hand van de locatie en de diepte kon achterhaald worden dat