onnavolgbare wijze verslag. Hildebrand toont zich daar een betrokken buitenstaander, die ironisch geamuseerd maar tegelijk met meedogen portretten van zijn tijdgenoten schrijft. Zijn taal is eenvoudiger dan in zijn zwarte tijd, en vaak probeert hij de spreektaal nauwkeurig weer te geven. Aan de verzameling verhalen van de Camera zijn er in de loop van Beets' leven nog een aantal toegevoegd, maar een nieuwe realistische prozabundel heeft hij niet meer geschreven. Beets' derde periode wordt over het algemeen vrijwel stilzwijgend behandeld. 'Het probleem Beets', 'vijftig jaar gekroonde onbenulligheid', zo luiden de meningen over deze periode, die ongeveer begint als Beets predikant wordt te Heemstede in 1840 en eindigt bij zijn overlijden in 1903. In die tijd schreef Beets honderden gedichten, tientallen literaire beschouwingen, preken en stichtelijke verhandelingen, waar geen enkele belangstelling meer voor is. Is de minimale waardering voor het werk uit de derde periode terecht? Tussen de massa zit veel dat nog steeds de moeite waard is. Zijn natuurgedichten en enige stichtelijke behoren tot het beste dat er in de negentiende eeuw geschreven is. Er zijn echter nogal wat gelegen heidsgedichten die de hedendaagse lezer niet meer kunnen boeien. Maar daarnaast is er ook een genre gedichten, dat nog nooit in een bloemlezing bijeen gebracht is en dat toch heel goed aansluit bij de Camera Obscura. Het zijn volkse liedjes, gedichten over het landleven en over het leven van zeelui, geïnspireerd op wat hij als jonge dominee in Heemstede meemaakte en hoorde en op wat hij als student in de diligence opving, als hij zijn geregelde reis van Leiden naar Haarlem, en van Haarlem naar Heiloo ondernam. Zijn inspiratie put hij uit dezelfde bronnen als die van de Camera Obscura en ook zijn stijlmiddelen wijken er niet zoveel vanaf. Ook hier treft de ironie, de eenvoudige taal en de klankrijkdom. Alleen haalt hij zijn stof voor deze gedichten niet uit de burgerij, maar uit de lagere standen. De meeste van de 'volkse liedjes' verschenen voor het eerst in de almanakken die een verspreiding hadden onder grote delen van de bevolking, de niet-elitaire almanakken zoals de Enkhuizer almanak en deNeder- landsche Volksalmanak. De gedichten over het vissersvolk kwamen in 1861 uit onder de titel De kinderen der zee. Deze bundel was geïllustreerd door Jozef Israëls. Uit de liedjes over het landleven en het zeevolk hebben wij een selectie gemaakt die, naar wij hopen, een Beets laten zien die ten onrechte vergeten is: de Beets die ook in gedichten de kwaliteit van de Camera Obscura toont. Nicolaas Beets heeft zijn geesteskinderen gedurende zijn hele leven zorgvuldig begeleid. Drukproeven van nieuwe uitgaven - en dat waren er nogal wat - heeft hij telkens weer met veel aandacht en zorg gecorrigeerd, als de uitgever hem daartoe in staat stelde. De meeste van zijn gedichten verzamelde Beets, na de eerste publikatie in een tijdschrift of almanak, in een bundel. Zo verscheen in 1839 Gedichten, in 1853 de bundel Korenbloe men, in 1857 Nieuwe gedichten, in 1869 Madelieven en vervolgens nog een hele reeks. De laatste bundel van hem kwam in 1900 uit: Dennenaalden. In 1863 voegde Beets voor het eerst verschillende bundels samen. Toen ging het nog om twee delen Verstrooide gedichten bij uit geverij Bohn in Haarlem. In 1876 begon Beets aan het grote project van zijn verzamelde gedichten. Bij uitgever Kirberger te Amsterdam verschenen toen drie delen Dichtwerken in een luxe-editie van bijna 1500 bladzijden. Beets noemde deze verzameling in de ondertitel een 'volledige uitgave, naar tijdsorde gerangschikt en herzien'. Een volksuitgave hiervan ver-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1989 | | pagina 8