PLEUNTJE 'Kom Pleuntje, ga naar huis! Gij kunt toch hier niet blijven. De regenbuien drijven Een ieder naar zijn kluis. De duisternis valt neer; Gij hebt al zooveel uren Vergeefs in zee staan turen; En morgen weet gij meer.' Helaas! Zij wisten 't al; Zij hadden 't reeds vernomen; Eén pink was weergekomen, Die kond gaf van 't geval. Zij hadden 't reeds verstaan: 'Het scheepje "God zal zorgen" Is, voor ons oog, vanmorgen Met man en muis vergaan.' Maar Pleuntje stond versteend; Zij kon van 't strand niet scheiden; Wat ook de buren zeiden, Hoe goed en welgemeend. 't Was of zij 't ook al wist; Of ze aan haar hart kon voelen: 'Gij zult hem aan zien spoelen, Zien liggen in zijn kist.' 'Kom Pleuntje, wees nu wijs! Wees nu verstandig, vrouwtje! Het wordt te laat voor Woudje; Te koud voor kleinen Gijs. De kindren'En meteen Ontwaakte ze uit haar droomen, En heeft hen opgenomen; En langzaam sloop zij heen. 50

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1989 | | pagina 52