MOEDERS MIDDAGSLAAPJE De moeder van 't gezin Slaapt bij haar vuurtjen in; Wat stervling kan het wraken? Zij heeft zoo menig nacht Aan rust noch slaap gedacht; Zij heeft zoo menig nacht met waken En zorgen doorgebracht; Met wiegen van haar kind; Met luistren naar den wind, Die huis en hart deed beven; Met bidden voor haar Geurt En Steven beurt om beurt; Met bidden voor haar Geurt en Steven. Haar toch van 't hart gescheurd! 't Is doodstil om haar heen; Zij bleef geheel alleen; Een zeldzaam rustig uurtje! De maaltijd is gedaan; 't Klein grut naar school gegaan; De maaltijd is gedaan, en 't vuurtje Glimt nog eens even aan. Zij zit en slaapt zoo diep, Als zij maar zelden sliep, Bij 't wiegje moegezongen; En nogmaals droomt zij van Haar overleden man, En nogmaals droomt zij van den jongen, Die nimmer keeren kan. Neen! Neen! Hij keert uit zee, Hij komt met Vader meê! Daar zijn zij, bei te gader. "t Was nat en koud aan boord,' Zegt Steven, dat zij 't hoort; "t Was nat en koud aan boord,' zegt Vader. Och arme ziel! droom voort.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1989 | | pagina 46