twee
Lieflijk Velzen! van u moet ik zingen,
Met uw kerkje, verscholen in 't groen;
Uiterst punt van de wandelingen,
Die de Haarlemsche schoolknaap mocht doen.
Maar hij kwam niet tot u over Schoten,
H'j kwam niet tot u door Zantpoort -
Waar werd ooit langs een straatweg genoten,
Wat het hart van een schoolknaaD bekoort?
Langs de Overveensche tuinen,
Door 't Bloemendaalsche bosch,
Liep zijn pad over hobb'lige duinen,
Begroeid met veerkrachtig mos.
En de hoogste top werd bestegen.
Welgemoed zat hij neder, en keek
Op de bosschen, de beemden, de wegen
Van de schoone, welvarende streek.
Hier de Zomerzorgsche schommel;
Daar het IJ in zijn glansrijkste pracht;
En daar achter, in neevlig gedommel,
Amsterdam.Kon hij 't zien?.Ja, hij zag 't.
Maar meer dan 't welvarende Heden,
Voor zijn oog door geen nevel bewolkt,
Trok de bouwval hem aan van 't Verleden,
Door zijn stoute verbeelding bevolkt.
't Oud kasteel, dat, in roemrijke dagen
Met zoo menigen toren gekroond,
Brederode! uw banier had gedragen
En uw schildleeuw den volke vertoond.
Derwaarts heen! Dit 's de weg. Dees moerassen,
Waar de kikvorsch uw geestdrift bespot,
Rijk met lischbloem en kalmoes bewassen,
Waren eenmaal de grachten van 't slot!
3) Men denke aan de profetische mijmering van Prof. Vissering, A°. 1848. Zij werd destijds door den Gids me
degedeeld, later in het bundeltje zijner Herinneringen opgenomen (Amst. 1863).
31