Dit is Guurtje, Teuns dochter, vrij krachtig, Kort gejakt, lang gerokt, gansch niet bleek; Die des zondags een kap draagt heel prachtig, Maar een mop, als gij ziet, in de week. Lange lanen van elzen en berken, Ik bemin en bewonder u wel, Maar gij schijnt wat slaapwekkend te werken 1 Op het dichterlijk droomend gestel! Ik voel mijn oogen bezwaren, Het is of ik ze sluit; Maar nog zie ik grasgroene blaren, En weder, en immer rechtuit! Een opweklijke stoot in den horen! Dit is Beverwijk, naar ik merk. Ik ken dien heelen toren Bij die halve, en toch dubbele kerk 1 Beverwijk! nooit vergeet ik de dagen, Toen langs heel deze uw straat, voor 't gemak, Die moorddadige keisteenen lagen, Daar men assen en ribben op brak 2). Ach, toen deedt gij door paarden en menschen, Uit elkander geschokt en ontwricht, U van d'ochtend tot d'avond verwenschen; Maar uw ooren en beurs hieldt gij dicht. Beverwijk! welk een toekomst, wat tijden, Als de hoofdstad des Rijks, met haar schaar, Straks uw Holland-op-'t-Smalst zal doorsnijden, Of 't een blaadje couponpapier waar! i Als uw meer in zee zal stroomen, En aan 't sneeuwwitte strand, uit het niet, Dat IJmuiden 3) te voorschijn zal komen, Daar de Helder reeds donker om ziet! De kerk te Beverwijk placht veel grooter te zijn. Wat er van het vroegere gebouw overig is, is onder twee daken gebracht. 2) Wegens een geschil tusschen het Rijk en het Stedeken over: Straat, of Straatweg. 30

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1989 | | pagina 32