De Conducteur zat op den bok, Van Amsterdam naar Leiden. Op 't laatst, het koele groeten moê, Wierp hij 't lief kind een lonkje toe, Een zoenhand tusschenbeiden. De Conducteur zat op den bok, Van Amsterdam naar Leiden. Hij had nu al zo lang geknikt, Geglimlacht en verliefd geblikt: 't Verdroot hem tusschenbeiden. Eens zat een ander op den bok, Van Amsterdam naar Leiden; Maar op het Rechthuis heeft de Schout Aan 't Sassemsch meisje hem getrouwd, En heil gewenscht aan beiden. Nog zit hij daaglijks op den bok, Van Amsterdam naar Leiden. Maar 's morgens, eer hij 't rit begint, Zegt hij goêndag aan vrouw en kind, En geeft een zoen aan beiden.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1989 | | pagina 21