DE CONDUCTEUR
De Conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Hij droeg een zwartfluweelen pak
Met koopren knoopen, en hij stak
Den horen tusschenbeiden.
De Conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Hij had een zilvren plaat op 't hart;
Zijn wang was bruin, zijn haar was zwart,
Zijn oog zoo tusschenbeiden.
De Conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Hij reed, met krasse blessen voor,
Halfweg voorbij en Haarlem door,
En zuchtte tusschenbeiden.
De Conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Hij reed, met maal en horen om,
Door Bennebroek en Hillegom,
En lachte tusschenbeiden.
De Conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Hij reed de lomm'rige eikendreef
Van Hillegom tot Lis, en wreef
Zijn handen tusschenbeiden.
De Conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
In Sassem zag hij eiken dag
Een meisje, dat uit 't venster lag,
En groette 't tusschenbeiden.