Groote Plas, Groote Plas,
'k Wou je leeggemalen was!
'k Had veel liever duizend morgen
Van je vetste en puikste land,
Dan hier steeds te zitten zorgen
Aan je natten waterkant.
'k Snee veel liever garst en haver,
Kool- en raapzaad naar me toe;
'k Joeg veel liever kalf en koe
In je diepte, op malsche klaver,
Dan ik 't nu mijn schuitje doe.
'k Heb de Purmer eens bekeken,
'k Ben de Beemster rondgegaan,
En het stond mij beter aan,
Niets te zien dan groene streken,
Overal in 't rond bezet
Met veel huisjes, knap en net,
Dan op al die witte bellen,
Die er op je golven zwellen,
Als de wind er onder spookt,
Net alsof je water kookt.
Groote Plas, Groote Plas,
'k Wou je leeggemalen was!
'k Zou mijn hoed wel lichten willen
Voor de molentjes, wier vlucht
't Water op het rad zal tillen
En verheffen 't in de lucht.
Ik zal lachen dat ik schater,
Als ik voor mijn oogen zie
Dat er, in een maand twee drie,
Al wat daling komt in 't water;
En als eens de maaitijd komt
En ik mag er koren snijden,
Zal ik, hoe je nu ook bromt,
Op je bodem mij verblijden,
En ik vier een Boerenfeest,
Waar je water is geweest.