1. ONTSTAAN VAN HARMONIE EN FANFARE
Voor de oorsprong van harmonie en fanfare moeten we terug gaan tot de late Middeleeuwen.
In die tijd nam de stedelijke overheid hoorn- of trompetblazers in dienst als torenwachter.
Zij moesten de burgerij melding maken van bijvoorbeeld brand, de nadering van de vijand,
en ook het sein geven voor het aanbreken van de dag en de nacht, wanneer de stadspoorten
werden geopend en weer gesloten.
Daarnaast - er is immers door de eeuwen heen sprake geweest van muziek op straat, naast
de vormen van huis- en kerkmuziek - waren er ook de stadspijpers, groepjes straatmuzikan
ten, die allerlei feestelijkheden opluisterden, zowel bij officiële gelegenheden, zoals jaar
markten als bij particuliere gebeurtenissen. Deze ensembles van stadsmuzikanten bespeelden
veelal luit, vedel of schalmei, en hun composities waren vaak van eigen makelij. Waar de
stadstrompetters en pijpers samen muziek maakten, werd in feite het huidige blaasorkest ge
boren. Uiteraard is dit niet te vergelijken met de orkesten van nu, maar het had beslist kwali
teit. Bekende componisten, zoals Michael Praetorius (1571-1621), Samuel Scheidt
(1587-1654) en Johann Petzold (1639-1694) schreven muziek voor de stadsmuzikanten. Van
de laatstgenoemde worden nog steeds stukken gespeeld, bekend onder de naam „torenmu
ziek", omdat deze muziek reeds vanaf de 17e eeuw vanaf de stadstorens werd gespeeld.
In de Middeleeuwen reeds was het bij vorsten gebruik om musici in dienst te hebben, waaron
der ook trompetters. Vanwege de doordringende klank van hun instrument trokken deze
vaak mee ten strijde en vuurden met hun trompetgeschal de troepen aan: zo hadden zij een
belangrijke functie en waren dan ook vaak gewapend en geharnast.
De ontwikkeling van het blaasorkest is zo verder gegaan via het militaire apparaat. Daar
immers bestond behoefte aan muziek, die goed hoorbaar was in de open lucht; en hiervoor
zijn blaasinstrumenten het meest geschikt. Reeds in het begin van de 17e eeuw was er sprake
van een vorm van muzikale begeleiding, als de legers ten strijde trokken, en tijdens de
30-jarige oorlog (1618-1648) ontstonden dan ook de eerste marsen, ten behoeve van de voort-
marcherende troepen, die in deze oorlog zo vele en zo lange afstanden moesten afleggen.
De bekende Franse componist van opera's Jean Baptiste Lully (1632-1687) schreef ook
marsmuziek, zowel voor militaire als andere plechtigheden, en wel voor hobo's, fagotten,
jachthoorns en trommels. In de loop van de 18e eeuw konden de eerste militaire orkesten ont
staan door de samenvoeging van de toen in gebruik zijnde instrumenten: hobo's, klarinetten,
fagotten, hoorns en trompetten. Door de uitvinding van ventiel en kleppen, en na de toevoe
ging van het slagwerk op het einde van de 18e eeuw - na de opkomst van de aloude muziek
der Janitscharen met haar typisch slagwerk, dat na 1780 in de militaire orkesten algemeen
werd - ontstond de bezetting zoals die feitelijk thans nog in wezen is. Uit deze tijd ook dateert
de oprichting van de Koninklijke Militaire Kapel (1830).
Uit de schutterij, die sedert de Middeleeuwen instond voor de verdediging van stad of dorp
en in de 19e eeuw werd opgenomen in de militaire organisatie in het land, als een soort
burgerwacht, ontstonden de schutterij-orkesten (omstreeks 1850). Vele gemeenten kenden in
die tijd zo'n schutterij-orkest, enorm uitgedost met allerhande medailles en trofeeën op het
vaandel en op het uniform. Uit het ontstaan is dan ook te verklaren, dat deze uniformen een
militaire indruk uitstraalden.
Als vervolg op de schutterij, maar geheel los van het militaire element komen dan de (burger)